Het is dinsdag, de dag van mijn sollicitatie in Nui Deo, vlakbij Haiphong City. ’s Middags spreek ik af met Elijah, de Russiche jongen die me voor het eerst introduceerde aan de wereld van betaald lesgeven. Ik ben al dagen snel geirriteerd en daarbovenop ben ik ook hartstikke geconstipeerd. Als we ergens wat gaan lunchen bestel ik maar weer een kom pho, want iets vasts is natuurlijk nergens te vinden. Tot mijn grote ergernis blijkt de lunch ook nog eens instant noodles te bevatten. Ik heb nog maar weinig geduld voor het domme geroep van Vietnamezen die iets van me willen en zelfs op mijn gesprek met Elijah kan ik maar moeilijk focussen. En dan moet de proefles die ik straks ga geven nog komen.
Eenmaal aangekomen bij ESA English Centre kom ik er al snel achter dat ik wederom een les mag gaan verzorgen aan kleuters. Oh jee, daar gaan we weer, denk ik als ze een voor een binnen komen gelopen. Gelukkig zijn het er dit keer maar vier en geen veertien. Met duidelijke gebaren probeer ik de lesstof over te brengen en om de orde in het klaslokaal te bewaren. Als ik stilte wil, maak ik een stiltegebaar met mijn vingers en leg mijn armen op de tafel, net zo lang totdat alle kinderen mij nadoen. Vervolgens heb ik de ruimte om de juiste woordjes op te dreunen, die de kleuters natuurlijk allemaal luidkeels imiteren. Na tien minuten op een stoeltje zitten wordt het hen al snel te veel en zet ik snel een dansfilmpje op om ze in het gareel te houden.
Na anderhalfuur ben ik totaal bekaf – en ik voel me een stuk minder geprikkeld dan de dagen ervoor. Tot mijn grote verbazing vond ik het allemaal net zo leuk als de kinderen en de juffen.
De onderhandelingen die erop volgen lopen echter al snel uit op een teleurstelling. Miss Nguyen is vol lof over de manier waarop ik met haar leerlingen weet om te gaan en biedt me dan ook aan om de hoofdverantwoordelijke docent te worden. Ze wil zelfs zo ver gaan om me te sponsoren voor een work permit. En daarmee gaat mijn wens om in Haiphong te wonen en werken definitief niet in vervulling, want een afgeronde bachelor heb ik helaas niet meegenomen naar Vietnam. Sinds het begin van het nieuwe normaal in Vietnam controleert de politie namelijk voor het eerst in kleinere steden op werkvergunningen om geld in eigen zak te kunnen steken. Geldlust is een van de weinige eigenschappen die ik met de politie deel, dus ik besluit mijn zinnen op het chaotische en anonieme Hanoi te zetten. Althans, over een tijdje dan.
Ik besluit dat ik teacher Lennart even moet laten rusten en dat ik een nieuw avontuur aan moet gaan. Gelukkig biedt mijn aankomende visa run een uitkomst. Het is mogelijk om voor eeuwig in Vietnam te blijven met een toeristenvisum; iedere keer als je visum verloopt, kun je gewoon een nieuwe aanvragen die op dezelfde dag ingaat als dat de vorige verloopt. De regel is wel dat je het land – al is het maar voor een seconde – moet verlaten. De vele expats en backpackers die hier voor langere tijd verblijven, gingen tot voor kort alle dertig dagen op een neer naar een landsgrens of naar Bangkok om een exit stamp en een nieuwe entry stamp in hun paspoort te zetten. Sinds kort is dat gelukkig opgerekt naar negentig dagen, maar omslachtig is het nog steeds.
Ondanks dat de visa-run buslijn vanuit Hanoi spotgoedkoop is wil ik zelf – met de wind in mijn gezicht – naar de grens geraken. Een motorbike huren in de hoofdstad is echter nogal afgestemd op toeristen en daarom ook een stuk duurder dan ik gewend ben. Als ik hoor dat de aanbetaling ook nog eens vijfhonderd dollar bedraagt, breekt mijn klomp en ik vlucht zo snel mogelijk de stad uit om mijn goede vriend Marcel uit Ninh Binh te bezoeken. Na een nachtje couchsurfing huur ik weer bij dezelfde vertrouwde verhuurder als voorheen, voor slechts vier euro per dag.
Op mijn weg naar Laos zie ik steeds vaker langs de weg eettenten met de tekst thit cho staan, een teken dat er hondenvlees op de menukaart staat. Geen enkele reden om niet een keer toe te tasten. Bij een dik vrolijk gastvrouwtje bestel ik dus een bun thit cho, een kommetje rijstnoedels met plakjes hondenvlees. Hoewel de zweetgeur die ervan afkomt minder aanlokkelijk is, smaakt mijn eerste plakje hond best aardig; een mix van zout, varkensvlees en de textuur van rund. Sommigen stukken hebben een andere rand en die smaken zo afgrijselijk dat ik die soort laat liggen. Een oude man komt binnen en begint natuurlijk direct vol enthousiasme over hondenvlees te lullen in het Vietnamees. Hij neemt plaats bij het gezelschap aan de tafel achter me, waar een groep arbeiders (om elf uur ’s ochtends) zit te genieten van grote hoeveelheden sterke drank en plakjes hondenvlees.
Des te bergachtiger het landschap, des te meer ik mijn frustraties en onrust kwijt raak. Na iedere bocht wordt ik weer gepresenteerd met de prachtigste uitzichten: groene bergtoppen, diepe dalen met rijstterassen en kleine aangrenzende dorpjes, zwaaiende vrouwtjes in de berm en natuurlijk een flink aantal koeien en kippen dat over de weg loopt. Naast me wordt een varken geslacht, even verderop zitten twee honden zich voort te planten. Het is allemaal zo spectaculair dat ik vergeet dat ik nog een lange weg te gaan heb tot de homestay aan de grens waar ik wil overnachten. Pas om half zes kom ik aan op de weg die uiteindelijk naar de grenspost leidt en ik heb nog meer dan honderd kilometer te gaan.
Pas om acht uur – na driekwartier in het pikkedonker door de bergen rijden – kom ik met stijve benen aan in het prachtige grensdorpje van Na Meo. Ik ben totaal uitgeput en bovenal heb ik ontzettende honger. Dat de jongen van de homestay gewoon Engels spreekt is een wonder, maar het komt me uitstekend uit. De drie jongens die in een hutje zitten te eten en van alles naar me roepen terwijl ik de menukaart probeer te bekijken, blijken de broers te zijn van de jongen. Hij biedt me aan om met hen mee te eten om geld te besparen. Ik krijg van alles in mijn gezicht geduwd: rijst, varkensvlees, bamboe, sprinkhanen, kevers en kip. Na iedere hap die ik neem pleurt een dronken jongeman van rechts, lyrisch van de alcohol en mijn aanwezigheid, mijn kommetje nog voller dan dat hij ervoor was. Vanuit de linkerkant wordt ik bestookt met vertaalde vragen als what do you think of Vietnamese people? en – nadat ze merken dat ik het dronken geschreeuw van hun vriend in mijn gezicht niet echt kan waarderen – are you comfortable?
Nadat ik genoeg gegeten heb, wordt ik natuurlijk ook nog gevraagd om mee te doen met de karaoke. Gelukkig ben ik me er deze keer van bewust dat ik hier niet echt talent voor heb, maar de jongens verzekeren me dat ze slechte zangkunsten prima gewend zijn. Na een uiterst monotone, afgrijselijke uitvoering van Piano Man willen ze meer horen. Gelukkig valt de bluetooth tijdens Nothing Compares 2 U om de haverklap uit en kan ik niet veel later eindelijk gaan slapen.
Frustation, work permits & visa adventures (AI)
It’s Tuesday, the day of my job interview in Nui Deo, near Haiphong City. In the afternoon, I meet up with Elijah, the Russian guy who first introduced me to the world of paid teaching. I’ve been easily irritated for days, and on top of that, I’m quite constipated. When we go somewhere for lunch, I order another bowl of pho because finding something solid is next to impossible. To my great annoyance, the lunch turns out to contain instant noodles. I have little patience for the unintelligent shouting of the Vietnamese people who want something from me, and I find it hard to focus even during my conversation with Elijah. And then, the demo lesson I have to give is still ahead.
Upon arriving at ESA English Centre, I quickly discover that once again, I’ll be teaching kindergarten students. “Oh no, here we go again,” I think as they come in one by one. Fortunately, this time, there are only four of them, not fourteen. Using clear gestures, I try to convey the lesson material and maintain order in the classroom. When I want silence, I make a quiet gesture with my fingers and put my arms on the table, continuing until all the children imitate me. Then I have the space to recite the correct words, which the kindergarteners all imitate loudly. After sitting on a chair for ten minutes, it quickly becomes too much for them, and I quickly put on a dance video to keep them in line.
After an hour and a half, I’m totally exhausted – and I feel much less on edge than in the days before. To my surprise, I found it just as enjoyable as the children and the teachers.
However, the negotiations that follow quickly turn into disappointment. Miss Nguyen praises the way I handle her students and offers me the position of the head teacher. She even goes so far as to sponsor me for a work permit. And with that, my wish to live and work in Haiphong is definitively not coming true because unfortunately, I didn’t bring a completed bachelor’s degree to Vietnam. Since the beginning of the new normal in Vietnam, the police have started checking for work permits in smaller cities to line their pockets. Greed is one of the few traits I share with the police, so I decide to set my sights on chaotic and anonymous Hanoi. At least, in a while.
I decide that I need to give Teacher Lennart a break and embark on a new adventure. Fortunately, my upcoming visa run provides a solution. It’s possible to stay in Vietnam permanently with a tourist visa; every time your visa expires, you can simply apply for a new one that starts on the same day the previous one expires. The rule is that you must leave the country – even if it’s just for a second. Until recently, many expats and backpackers staying here for an extended period went back and forth to a border or to Bangkok every thirty days to get an exit stamp and a new entry stamp in their passports. Fortunately, that has recently been extended to ninety days, but it’s still cumbersome.
Although the visa-run bus line from Hanoi is dirt cheap, I want to get to the border on my own – with the wind in my face. However, renting a motorbike in the capital is geared towards tourists and is therefore much more expensive than I’m used to. When I hear that the deposit is also five hundred dollars, I’m shocked, and I quickly flee the city to visit my good friend Marcel in Ninh Binh. After a night of couchsurfing, I rent from the same trusted provider as before, for only four euros a day.
On my way to Laos, I increasingly see food stalls along the road with the words “thit cho,” a sign that dog meat is on the menu. No reason not to try it at least once. At a cheerful, plump lady’s place, I order a “bun thit cho,” a bowl of rice noodles with slices of dog meat. Although the odor emanating from it is less appealing, my first bite of dog tastes quite good; a mix of salt, pork, and the texture of beef. Some pieces have a different edge, and they taste so awful that I leave that kind aside. An old man comes in and, of course, starts talking enthusiastically about dog meat in Vietnamese. He sits down with the group of workers (at eleven in the morning) at the table behind me, who are enjoying large quantities of strong liquor and slices of dog meat.
The more mountainous the landscape, the more I lose my frustrations and restlessness. After every turn, I am presented with the most beautiful views: green mountain tops, deep valleys with rice terraces and small adjacent villages, waving ladies on the roadside, and, of course, quite a few cows and chickens crossing the road. Next to me, a pig is being slaughtered, and a bit further away, two dogs are mating. It’s all so spectacular that I forget I still have a long way to go to the border homestay where I want to stay overnight. It’s only half past five when I reach the road that ultimately leads to the border post, and I still have more than a hundred kilometers to go.
Only at eight o’clock – after riding through the mountains in the dark for three-quarters of an hour – do I arrive in the beautiful border village of Na Meo. I’m totally exhausted, and above all, I’m incredibly hungry. The fact that the homestay guy speaks English is a miracle, but it suits me perfectly. The three guys sitting in a hut eating and shouting things at me while I try to look at the menu turn out to be the homestay guy’s brothers. He offers to eat with them to save money. I get everything thrown in my face: rice, pork, bamboo, grasshoppers, beetles, and chicken. After every bite I take, a drunken guy from the right, ecstatic from alcohol and my presence, fills my bowl even fuller than it was before. From the left, I’m bombarded with translated questions like “what do you think of Vietnamese people?” and – after they notice that I can’t really appreciate their friend’s drunken shouting in my face – “are you comfortable?” After I’ve eaten enough, I’m naturally also asked to join in the karaoke. Fortunately, this time, I’m aware that I don’t really have talent for it, but the guys assure me that they are used to bad singing. After an extremely monotonous, horrendous rendition of “Piano Man,” they want to hear more. Fortunately, the Bluetooth keeps cutting out during “Nothing Compares 2 U,” and not much later, I can finally go to sleep.
Lennart je bent een geweldige schrijver…ik kijk uit naar je eerste boek of miss is dat er al
Ga zo door man
Groetjes Wim Udo