De volgende ochtend laat ik mijn motorbike achter op de parkeerplaats van mijn homestay; deels omdat ik geen zin heb in grensofficieren die in mijn gehuurde vaartuig een potentiële inkomenstenbron zien, deels omdat ik nog een ander – en misschien wel avontuurlijker – transportmiddel tot mijn beschikking heb: mijn opgestoken duim. En ik zal hem zeker nodig hebben, want bij de aanvraag van mijn nieuwe visum heb ik natuurlijk zonder na te denken de ingangsdatum een dag na het verlopen van mijn vorige visum ingevuld. Dat betekent dat er niets anders op zit dan vanuit de grens naar de eerste stad te geraken, te slapen en vervolgens weer terug te keren. Erg vind ik dat natuurlijk niet.
De verharde weg is nog niet in zicht of een man met een mini-vrachtwagen gebaart me al om met hem te ontbijten. Na een enorme berg gevulde rijstnoedeltasjes (ofzo?) roept hij ‘Viang Xai Lao 35km!’ naar me, maar om het enigzins spannend te houden weiger ik zijn genereuze aanbod om me Laos in te brengen en begin in richting van de eerste grenspost te lopen. Twintig minuten later sta ik gestempeld en al aan de overkant. Ik heb geen zin om mijn Vietnamese dong hier in te wisselen voor Laos Kip; dat kan vast later ergens wel geregeld worden. Binnen de eerste vijftig meter van de totale tachtig kilometer die ik moet liften om in Xam Neua te komen neem ik al plaats op de achterbank bij een Vietnamees stel. De heenreis is in een klap geregeld.
Het eerste dat me opvalt is de kwaliteit van het asfalt die plotseling aanzienlijk is gekelderd. Afgezien van een arme sloeber op een oude motorbike zo nu en dan is er praktisch geen verkeer. Pas na een volle vijfentwintig minuten komen we de eerste rijdende auto tegen. Schoolmeisjes in uniform en met paraplu tegen de zon lopen in groepjes aan de rand van de weg, even verderop rent een van hen keihard om zich zo snel mogelijk bij haar vriendinnetjes te voegen. De dorpelingen hebben op het asfalt allerlei bladeren en paddestoelen te drogen gelegd. De rondscharrelende kippen, oude vrouwtjes met kromme ruggen en veertienjarigen die op hun stilstaande motorbike zitten te niksen zijn uiteraard ook onderdeel van de entourage. Een groepje politieagenten dat zich langs de weg op campingstoelen zit te vervelen doet een tamelijk knullige poging om mijn chauffeur tot stilstand te manen; we rijden gewoon vrolijk door en niet veel later wordt ik midden in het centrum van Xam Neua afgezet.
Nadat ik in het buurtcentrum per ongeluk op een bespreking van de lokale communistische partijtop inloop, besluit ik toch maar ergens wifi te zoeken om te kijken waar ik geld kan wisselen. De bank blijkt echter geen dong te accepteren, dus om toch kip te kunnen bemachtigen moet ik – jawel – naar de markt. Aan de rand van het grote overdekte marktplein vol met kippen- en eekhoornvlees, exotisch fruit en nogal wat vliegen loop ik het kantoor van de Laos Development Bank in, die officieel ook geen dong accepteert. Gelukkig heb ik hier met vriendelijke bankmedewerkers te maken die mij alsnog aan kip helpen, en dat met een wisselkoers in mijn voordeel.
Ik maak mijn weg naar de rand van de stad om een boeddhistische tempel te bezoeken. Een kleine monnik, een jaar of acht oud, biedt aan me te fotograferen met de tempel in de achtergrond. We gaan een tafel zitten, maar al snel laat hij me achter met een tandenloze bedelaar om naar school te gaan. Een volwassen monnik komt met wat extra flesjes water voor me aanzetten, een perfecte aanleiding om in gesprek te gaan. Ik vraag hem waarom hij hier gekomen is. Hij begint hardop te lachen, steekt een peuk op en legt uit dat hij in werkelijkheid christelijk is. Kwaadaardige demonen hadden hem echter bedrogen, waardoor zijn vader hem drie maanden hierheen had gestuurd. Al snel wordt het nog gekker, want hij blijkt ook nog eens negen jaar in het leger te hebben gediend en had rechten gestudeerd in Vientiane. Na een tijdje vraagt hij wat ik allemaal van het boeddhisme weet. Niet veel, zeg ik, maar ik zou er graag verandering in brengen. Hij lacht me vriendelijk uit.
Op de markt koop ik flink wat drakenfruit, want mijn constipatieproblemen zijn weliswaar aan de betere hand, maar verre van verholpen. Al een week heb ik last van buikkrampen en na vijf dagen geen grote boodschap kunnen volbrengen vond ik het toch maar eens tijd voor een dieetwijziging. Nog geen vijf minuten nadat ik alles gepeld en verorberd heb beginnen de weeën al. Alsof er een dam is opgeblazen wordt een enorme hoeveelheid afscheiding keer op keer in het toiletbekken gestort, een enorme bevrijding. Met de nieuw gecreëerde ruimte in mijn spijsvertering stap ik met hernieuwde levenslust de deur uit om te gaan eten.
De volgende ochtend rond acht uur, na het ontbijt, begin ik langs de weg in de richting van Vietnam te lopen. Na het liften wacht me nog een motorbike-tocht van tweehonderdvijftig kilometer, maar tijdsdruk voel ik niet in het geringste. Mijn opgestoken duim wordt door alle voorbijrijdende auto’s beantwoord met vrolijk gezwaai en niet veel meer dan dat. Uiteindelijk stopt een man voor me die zo behulpzaam is me naar het busstation te brengen dat even verderop ligt. Gelukkig schudt het onbehulpzame vrouwtje achter de balie alleen maar nee in reactie op mijn ‘autobus ticket na meo’ en heb ik schijnbaar ook geen andere optie dan mijn eigen plan door te trekken. Ik ben het gezwaai van de automobilisten nogal beu en besluit mijn duim ook op te steken bij helmloze motorbike-bestuurders. Niet veel later heb ik vanuit een krakkemikkige motorbike een fantastisch uitzicht op het prachtige landschap en de paardenstaart van het vrouwtje dat me meeneemt die uit haar pet steekt. Na een halfuur is ze thuis, maar ik hoef slechts honderd meter te lopen en ik heb alweer beet. Het is dezelfde man die me naar het busstation bracht en natuurlijk komt hij verhaal vragen over waarom ik de bus niet nam. Vijftig kilometer lang kan ik achter in de laadruimte van zijn truck genieten van de bomen, de bergen en de wind in mijn gezicht. Thuis aangekomen vraagt hij hoeveel ik bereid ben te betalen om naar de grens gebracht te worden. Dat ik liever gewoon door blijf liften, begrijpt hij natuurlijk niet en accepteert dat ik de hele weg ga lopen. Moeiteloos ben ik een uur en twee auto’s later helemaal gratis in Na Meo aangekomen. Na een flinke lunch neem ik weer plaats op mijn motorbike en maak vaart in de richting van Ninh Binh.
Hitchhiking in Laos: a day of deconstipation with monks (AI)
The next morning, I leave my motorbike in the parking lot of my homestay; partly because I don’t want border officers to view my rented vessel as a potential source of income, and partly because I have another – and perhaps more adventurous – means of transportation at my disposal: my hitchhiking thumb. And I will certainly need it because, when applying for my new visa, I inadvertently filled in the start date one day after the expiration of my previous visa. That means there’s nothing else to do but to get to the first city from the border, sleep, and then return. I don’t really mind.
The paved road is not yet in sight when a man with a mini-truck gestures for me to have breakfast with him. After a huge mountain of filled rice noodle pouches (or something like that), he shouts ‘Viang Xai Laos 35km!’ to me, but to keep it somewhat exciting, I refuse his generous offer to take me into Laos and start walking towards the first border post. Twenty minutes later, I am stamped and on the other side. I don’t feel like exchanging my Vietnamese dong for Laos Kip here; that can surely be arranged later. Within the first fifty meters of the total eighty kilometers I need to hitchhike to get to Xam Neua, I already sit in the back seat with a Vietnamese couple. The journey there is arranged in one go.
The first thing that strikes me is the significantly lower quality of the asphalt. Apart from the occasional poor guy on an old motorbike, there is practically no traffic. Only after a full twenty-five minutes do we encounter the first moving car. Schoolgirls in uniforms with umbrellas against the sun walk in groups at the side of the road, a bit further, one of them runs hard to join her friends as quickly as possible. The villagers have laid out all sorts of leaves and mushrooms to dry on the asphalt. The wandering chickens, old ladies with hunched backs, and fourteen-year-olds sitting idle on their stationary motorbikes are, of course, also part of the scenery. A group of policemen sitting on camping chairs along the road makes a rather clumsy attempt to stop my driver; we just happily drive on, and not much later, I am dropped off right in the center of Xam Neua.
After accidentally stumbling into a meeting of the local communist party top at the community center, I decide to find wifi somewhere to see where I can exchange money. However, the bank doesn’t accept dong officially, so to get some kip, I have to – yes – go to the market. At the edge of the large covered market square full of chicken and squirrel meat, exotic fruit, and quite a few flies, I enter the office of the Laos Development Bank, which officially also does not accept dong. Fortunately, I am dealing with friendly bank employees who still help me get kip, and at a favorable exchange rate.
I make my way to the outskirts of the city to visit a Buddhist temple. A small monk, about eight years old, offers to take a picture of me with the temple in the background. We sit at a table, but soon he leaves me with a toothless beggar to go to school. An adult monk comes with some extra bottles of water for me, a perfect opportunity to start a conversation. I ask him why he came here. He starts laughing out loud, lights a cigarette, and explains that he is actually a Christian. However, evil demons had deceived him, so his father sent him here for three months. It gets even crazier because he turns out to have served nine years in the army and studied law in Vientiane. After a while, he asks me what I know about Buddhism. Not much, I say, but I would like to change that. He laughs at me kindly.
At the market, I buy a lot of dragon fruit because my constipation problems are improving but far from resolved. For a week, I’ve been suffering from stomach cramps, and after not being able to do a big job for five days, I thought it was time for a dietary change. Not even five minutes after peeling and devouring everything, the contractions start. As if a dam has been blown up, an enormous amount of discharge is poured into the toilet bowl, a huge relief. With the newly created space in my digestive system, I step out with renewed enthusiasm to go eat.
The next morning around eight o’clock, after breakfast, I start walking along the road towards Vietnam. After hitchhiking, a motorbike ride of two hundred and fifty kilometers still awaits me, but I don’t feel any time pressure in the slightest. My raised thumb is answered by all passing cars with cheerful waves and not much more. Eventually, a man stops for me who is so helpful that he takes me to the bus station just down the road. Fortunately, the unhelpful lady behind the counter only shakes her head in response to my ‘autobus ticket na meo,’ and apparently, I have no other option but to stick to my own plan. I’m quite tired of the waving motorists, and I decide to raise my thumb also at helmetless motorbike drivers. Not much later, from a rickety motorbike, I have a fantastic view of the beautiful landscape and the ponytail of the lady taking me, sticking out from her hat. After half an hour, she is home, but I only have to walk a hundred meters, and I’m back in luck. It’s the same man who took me to the bus station, and of course, he wants to know why I didn’t take the bus. For fifty kilometers, I can enjoy the trees, mountains, and wind in my face in the back of his truck. When I get home, he asks how much I am willing to pay to be taken to the border. He doesn’t understand that I prefer to keep hitchhiking and accepts that I will walk the whole way. Effortlessly, an hour and two cars later, I have arrived completely free in Na Meo. After a hearty lunch, I take my seat on my motorbike again and head towards Ninh Binh.
Mooi dat je weer zo kekker gedeconstipeerd terug bent in Vietnam 🙂 Ben benieuwd hoe het je verder vergaat