Na mijn avontuur in Ta Xua blijf ik gestaag doorliften naar de Chinese grens. In de middag voordat ik de grens oversteek kom ik al aan in Lao Cai, een grote, slaperige grensstad. Om de volgende ochtend onaangename verassingen te voorkomen drop ik vast binnen bij de grenspost die midden in de stad ligt om te vragen of ik van tevoren een gezondheidsverklaring moet invullen. De soldaat aan wie ik mijn vraag stel is vooral ontzet dat ik doe alsof het heel normaal is dat ik hier de grens overga en zegt beduusd dat ik alleen mijn paspoort en visum nodig heb.
’s Avonds in het hotel gebruik ik mijn tijd om uit te rusten en de laatste voorbereidingen te treffen voor mijn China-reis. Omdat alle westerse apps en https-websites in China geblokkeerd zijn, is het nodig om vooraf een Virtual Private Network (VPN) te installeren op al je apparaten. Aangezien de Chinese overheid actief VPN’s uitschakelt kun je niet zomaar iedere VPN-service gebruiken. Gelukkig heb ik mijn research gedaan en is ExpressVPN een van de weinige diensten die nog wél werkt. Er wordt nog maar nauwelijks met contant geld betaald in China – in plaats daarvan betaal je overal met je mobiele telefoon via WeChat Pay of Alipay. Om WeChat te kunnen installeren schijn ik echter iemand uit China nog te hebben om een QR-code te scannen, dus ik maak alvast een account op Alipay en link mijn creditcard daaraan.
Om zeven uur ’s ochtends Vietnamese tijd (Chinese tijd acht uur) opent de grenspost haar deuren, dus om zes uur ’s ochtends zit ik al fris en fruitig aan het ontbijt. Om stipt negen uur Chinese tijd vertrekt ongeveer vijf kilometer verderop de enige trein naar Kunming. Ik mag dan wel de enige toerist zijn die zo gek is om niet naar China te vliegen, op de grenspost ben ik verre van de enige persoon. Als bloedhonden komen gelijk vier mannen op me afgelopen om mijn dong in te wisselen voor Chinese yuan, uiteraard tegen een erbarmelijke koers. Ik heb het geld nodig voor een taxi, dus met een felle toon, veel boosheid en weglopen weet ik de koers nog veertig yuan in mijn richting te krijgen. Er hebben zich al honderden Vietnamezen voor de poort verzameld, allemaal hongerig om een dag in de Volksrepubliek China te werken. Om stipt zeven uur wordt de middelste poort geopend en voor ik het doorheb stoot het middelste gedeelte van de mensenmassa als een niets ontziend leger de grenspost in, terwijl iedereen aan weerszijden netjes op zijn plek blijft. Een vrouw naast me ziet mijn lachende blik en gebaart dat ik maar beter ook kan voorkruipen.
Iedereen rent als een malle langs de ongebruikte machine voor bagagecontrole, stormt het gezondheidscheck-kantoortje in en uit en duwt elkaar omver om een plekje in de ‘rij’ te bemachtigen. De emoties lopen hoog op en steeds meer oude vrouwen komen het gebouw ingestormd. Een grensofficier met een nogal onvriendelijk aura – duidelijk niet geamuseerd met het animalistische gedrag dat hij vermoedelijk iedere ochtend meemaakt – begint vol expressieve woede te schreeuwen en loopt op de menigte in om met zijn platte hand een aantal klappen uit te delen. Helpen doet het niet, want mensen blijven op achterlijke wijze duwen en trekken om sneller de grens over te steken. Nadat een aantal mensen weer naar buiten is geëscorteerd en ik zelf een aantal mensen heb moeten tegenhouden die voor me wilden gaan staan wordt mijn paspoort gecontroleerd en mag ik weer naar buiten.
Om bij de Chinese grenspost te komen moet ik te voet een brug oversteken. Met de adrenaline die door mijn lijf giert kijk ik lachend naar alle Vietnamezen die met hun rolkoffers zo snel als ze kunnen naar de overkant rennen. Daar aangekomen stuit ik plotseling op drie grote apparaten voor: jawel, de gezondheidscheck. Een Chinese politieagent doet gelukkig alles voor me, al gaat het niet bepaald soepel. Na het scannen van mijn paspoort blijft mijn beroep ‘migrant worker’, vermoedelijk om dat een ander beroep – zoals bijvoorbeeld ‘unemployed’ – niet vaak voorkomt. Met mijn geprinte gezondheidsbonnetje ga ik in een van de drie lange rijen staan, terwijl een groep oude vrouwtjes van alles naar me roept. Na een tijdje vol irritatie begrijp ik wat ze bedoelen: kruip dan voor, jij blanke. Niet veel later wordt ik door een andere agent uit een volgende rij gepikt om een blauw aankomstformulier in te vullen en vervolgens weer op bevel voor te kruipen. De Chinese grensofficier bekijkt mijn visum, pakt zijn walkietalkie en murmelt iets in het Chinees. Even later komt zijn collega om mee te kijken naar het computerscherm en de moed zinkt me in de schoenen. Nog vijfentwintig minuten en mijn trein vertrekt. Plotseling wordt ik opgeschrikt door een Nederlandstalige robotstem: plaats uw vier linker vingers op de scanner. Plaats u vier rechter vingers op de scanner. Plaats uw duimen op de scanner. Niet veel later loop ik de grenspost uit en heb binnen een fractie van een seconde een motortaxi te pakken naar Hekou North Railway Station, waar ik na maar liefst vier paspoort, bagage- en ticketcontroles in de trein naar Kunming stap.
In mijn coupé wordt ik vergezeld door een stokoude, rochelende man die zijn snot precies voor de prullenbak op de grond deponeert, een sigarettenrokende zwerver en een vriendelijke man die vol enthousiasme een blog laat zien met propaganda over Tibet en Xinjiang. De treinreis is een echte verademing na zo’n intensieve grensovergang, maar de rust is van tijdelijke aard. Zodra ik voet zet in Kunming beginnen de echte problemen. Om een simkaart te krijgen moet ik eerst wachten op een paspoortcontrole van driekwartier en als ik eindelijk internet lijk te hebben, is de verbinding uitzonderlijk traag. Het personeel kan helemaal niets met mijn vraag en ik besluit maar gewoon weg te gaan. In een eettent even verderop is de verbinding te traag voor Alipay en ik druk het meisje maar een briefje van twintig yuan in de hand. Op weg naar het hostel begint het me te dagen dat het ergst denkbare scenario inderdaad is uitgekomen: Uw internetverbinding is geblokkeerd om uw privacy te beschermen. Ik kijk op en zie rechts van me een groot militair complex waar het portret van Xi Jinping me doordringend aanstaart.
Aan de balie in het hostel bevestigt de medewerkster mijn vermoeden: VPN is illegal in China, so you can’t contact your family, use translator apps or maps. What do you want for breakfast tomorrow? Die woorden slaan in als een bom en ik zak wanhopig kreunend met mijn hoofd op de tafel. Fuck mij, is het meest concrete dat ik nog kan denken. Plotseling duikt er een jongen uit Singapore op om te vragen of ik hulp nodig heb. Hij zegt gelijk dat mijn VPN niet werkt in China en wil me toevoegen op WeChat. Via een omslachtige omweg regelt hij na een betaling van ¥99 een linkje waarmee ik van binnenuit een werkende VPN-verbinding kan opstellen. Ik ben gered, maar ik voel me gekleineerd, hulpeloos en nietig. Voor zo ver dag één in de Volksrepubliek China.
Pushing across the VPN-blockage in Yunnan, China (AI)
After my adventure in Ta Xua, I continue hitchhiking steadily towards the Chinese border. In the afternoon before crossing the border, I arrive in Lao Cai, a large, sleepy border town. To avoid unpleasant surprises the next morning, I stop by the border post in the middle of the city to inquire whether I need to fill out a health declaration in advance. The soldier I ask seems mostly shocked that I act as if it’s entirely normal to cross the border here and informs me bewilderedly that I only need my passport and visa.
In the evening at the hotel, I use my time to rest and make final preparations for my journey to China. Since all Western apps and HTTPS websites are blocked in China, it’s necessary to install a Virtual Private Network (VPN) on all devices beforehand. As the Chinese government actively disables VPNs, not every VPN service can be used. Fortunately, I’ve done my research, and ExpressVPN is one of the few services that still works. Cash is rarely used in China anymore – instead, you pay everywhere with your mobile phone through WeChat Pay or Alipay. However, to install WeChat, I seem to need someone from China to scan a QR code, so I create an account on Alipay and link my credit card to it.
At seven in the morning Vietnamese time (eight in Chinese time), the border post opens its doors, so at six in the morning, I’m already at breakfast, fresh and ready. At exactly nine in Chinese time, about five kilometers away, the only train to Kunming departs. Even though I might be the only tourist crazy enough not to fly to China, at the border post, I’m far from the only person. Like bloodhounds, four men immediately approach me to exchange my dong for Chinese yuan, of course, at a miserable rate. I need the money for a taxi, so with a sharp tone, a lot of anger, and walking away, I manage to get the rate forty yuan more in my favor. Hundreds of Vietnamese have already gathered in front of the gate, all eager to work in the People’s Republic of China for a day. Exactly at seven, the middle gate is opened, and before I realize it, the middle part of the crowd storms into the border post like a ruthless army, while everyone on either side remains in their place. A woman next to me sees my smiling face and gestures that I’d better cut in line too.
Everyone runs like crazy past the unused baggage control machine, storms in and out of the health check office, and pushes each other over to secure a spot in the ‘line.’ Emotions run high, and more and more old women rush into the building. A border officer with a rather unfriendly aura – clearly not amused with the animalistic behavior he presumably experiences every morning – starts shouting in expressive anger and walks into the crowd to deliver a few slaps with his flat hand. It doesn’t help because people continue to push and pull in a foolish way to cross the border faster. After escorting a few people outside again, and having to stop a few people in front of me, my passport is checked, and I can go outside again.
To reach the Chinese border post, I have to cross a bridge on foot. With adrenaline coursing through my body, I laugh at all the Vietnamese running as fast as they can to the other side with their suitcases. Arriving there, I suddenly encounter three large machines: yes, the health check. Fortunately, a Chinese police officer does everything for me, although it doesn’t go very smoothly. After scanning my passport, my occupation remains ‘migrant worker,’ presumably because another occupation – such as ‘unemployed’ – is not very common. With my printed health certificate, I join one of the three long lines, while a group of old ladies shouts various things at me. After a while, irritated, I understand what they mean: cut in line, you white person. Not much later, another officer picks me from another line to fill out a blue arrival form and then cut in line again on command. The Chinese border officer looks at my visa, grabs his walkie-talkie, and mumbles something in Chinese. Shortly afterward, his colleague comes to take a look at the computer screen, and I lose hope. Twenty-five more minutes, and my train departs. Suddenly, I’m startled by a Dutch-speaking robotic voice: place your four left fingers on the scanner. Place your four right fingers on the scanner. Place your thumbs on the scanner. Not much later, I walk out of the border post and, within a fraction of a second, grab a motorcycle taxi to Hekou North Railway Station, where, after no less than four passport, baggage, and ticket checks, I board the train to Kunming.
In my compartment, I’m accompanied by an ancient, wheezing man who deposits his snot right in front of the trash can, a cigarette-smoking vagabond, and a friendly man who enthusiastically shows me a blog with propaganda about Tibet and Xinjiang. The train journey is a real relief after such an intensive border crossing, but the calm is temporary. As soon as I set foot in Kunming, the real problems begin. To get a SIM card, I first have to wait for a passport check for three-quarters of an hour, and when I finally seem to have internet, the connection is exceptionally slow. The staff can do nothing with my question, and I decide to just leave. In a nearby restaurant, the connection is too slow for Alipay, and I hand the girl a twenty yuan bill. On the way to the hostel, it dawns on me that the worst-case scenario has indeed come true: Your internet connection is blocked to protect your privacy. I look up and see a large military complex to my right where Xi Jinping’s portrait stares at me penetratingly.
At the hostel’s front desk, the employee confirms my suspicion: VPN is illegal in China, so you can’t contact your family, use translator apps, or maps. What do you want for breakfast tomorrow? Those words hit me like a bomb, and I slump down despairingly with my head on the table. Screw me, is the most concrete thing I can still think. Suddenly, a boy from Singapore shows up to ask if I need help. He immediately says that my VPN doesn’t work in China and wants to add me on WeChat. Through a convoluted detour, after a payment of ¥99, he arranges a link with which I can establish a working VPN connection from within. I’m saved, but I feel belittled, helpless, and insignificant. So much for day one in the People’s Republic of China.
Hoi Lennart, heb net de tijd genomen al je reisverslagen te lezen. Genoten van je belevenissen, je lef en je prachtige schrijfstijl! Ik kijk uit naar het vervolg. Ben blij te lezen dat het je goed gaat.
Groet Nardi