Nog één laatste keer trotseer ik op zondagochtend de Pekingse kou, op weg naar het vliegveld. In de buurt van de metro wordt ik plotseling door een vreemde aangesproken: Are you going camping? Die is gek, denk ik terwijl ik vriendelijk antwoord dat het daarvoor toch echt ietsje te koud is. Daarbij heb ik ook helemaal geen tent op zak. De man stelt me in uitstekend Engels allerlei vragen over mijn reis, mijn plannen en natuurlijk wat ik allemaal heb bezocht in China. Dat ik de landgrens ben overgestoken vindt hij enorm boeiend en aangezien we een tijdje dezelfde route moeten nemen is er tijdens het verlaten van het land ook nog een beetje tijd voor een spontaan gesprek met een vreemde. Logischerwijs gaat het al snel over mijn bezoek aan Beijing; op enigzins diplomatieke wijze probeer ik dan ook zo eerlijk mogelijk te antwoorden en vertel hem over hoe hard ik heb gelachen om de beveiliging van de hoofdstad. Als inwoner van Beijing kan hij hier natuurlijk minder hard om lachen en begint midden in de metro aan een luid betoog tegen de overheid en de zinloze paranoia jegens de eigen bevolking.
In het vliegtuig krijg ik al snel door een van de Filipijnse stewardessen een grote verantwoordelijkheid toegewezen: bij de nooduitgang zitten, genieten van meer beenruimte en in het onwaarschijnlijke geval van een noodsituatie de deur openen. Aan het einde van de briefing krijg ik ook nog een knipoog toe: if you have any other questions, you can count on me! Just don’t ask me about men.. Aangekomen op het vliegveld in Manila begint mijn veertienurige overstap die tot de volgende ochtend duurt. Pas rond kwart over tien de volgende ochtend kom ik aan op het vliegveld in Taipei, maar gelukkig is de sfeer in Manila helemaal op en top. Ik krijg van een vreemde een gratis pizza aangeboden en overal lopen groepjes uitgedoste stewards die met een typisch homo-stemmetje de reizigers van informatie voorzien; Philippine Airlines, PR466, Kuala Lumpuuur, now boardinggg siiir! De spontaniteit en het geluid van Tagalog om me heen maakt het slapen op de harde grond dan ook een stuk dragelijker.
Op weg van het treinstation van Taipei naar het studentenkamertje van mijn Vietnamese host Pooh kijk ik mijn ogen uit. De Chinese tekens zijn niet uit het straatbeeld verdwenen en ik zeg nog altijd ‘Nihao’ en ‘Xeixei’, maar de levendigheid is hier duidelijk niet weg gewassen. Bij de vele eetkraampjes op straat zie je mensen met een luid gebrabbel contant geld gebruiken en geregeld zie ik oude mannen zitten die op de stoep op oeroude spelkasten genieten van een potje tetris of mahjong – en dat zonder hun brandende sigaret ook maar één keer uit de mond te halen. Als ik eenmaal op de kleine tweezitsbank onder Pooh’s stapelbed plof kom ik er plots achter dat ik toch wel echt behoorlijk gesloopt ben van de lange vlucht. Het is pas twee uur ’s middags dus in plaats van mijn slaap te pakken ga ik voor een warme douche en een flinke dosis specialty coffee. ’s Avonds loop ik samen met Pooh rustig langs alle dakloze oudjes die zich op het plein hebben verzameld voor peuken en mahjong, op weg naar de avondmarkt. Onder het genot van rijst en varkensvlees – want wat eet je ook anders als je met een Vietnamees op stap bent – vertelt hij dat hij in Taipei zijn master voor zijn opleiding Chinese studies volgt. Hoewel hij een jaar ouder is dan ik, oogt hij zó jong dat ik op mijn eerste dag al vaker ben benaderd voor happy time door de vele straatprostituees dan hij in drie jaar tijd.
Ondanks het levendige straatbeeld is niet alles in Taiwan zoals ik het graag zie; de laagste prijs voor een overnachting in een ‘goedkope’ slaapzaal ligt op ongeveer vijftien euro. Gezien mijn budget en reisplannen niet bepaald een duurzame optie, en couchsurfing is lang niet overal een realistische mogelijkheid. Gelukkig heb ik nog wel wat ruimte over in mijn rugzak, dus ik zet mijn zinnen al snel op het vinden een ultra-compacte eenpersoonstent met bijbehorende slaapmat om het prijzige gedeelte van een reis door Taiwan te omzeilen. Natuurlijk is het gebruik van zo’n tent niet gelimiteerd tot dit eiland en heb ik voortaan gratis onderdak wanneer ik maar wil. Mijn zoektocht naar de perfecte tent duurt wat langer dan verwacht, en omdat Pooh van zijn huisgenoten niet langer dan drie nachten mag hosten, vind ik op het laatste moment nog een nieuw iemand die bereid is om de helft van zijn tweepersoonsbed voor een nacht aan me af te staan. Nog voordat ik daar aankom, heb ik dan eindelijk een geschikte tent gevonden voor een goede prijs. Na een nieuwe rugzak (Decathlon Hanoi) en een nieuw paar schoenen (Decathlon Kunming) vind ik op geheel onverassende wijze bij Decathlon precies wat ik nodig heb.
Met mijn nieuwe kartonnen bord waarop staat hitchhiking (搭便車) vertrek ik de volgende ochtend vol goede moed naar de rand van de stad om naar mijn volgende bestemming te liften: Hualien, een klein stadje aan de oostkust zo’n honderdzestig kilometer verderop. Zonder succes, want deze weg is door de nieuwe snelweg die elders is aangelegd nog maar nauwelijks in gebruik. Na een uur besluit ik dus naar het begin van de snelweg te lopen, vijf kilometer verderop. Een langsrijdende buschauffeur ziet mijn bord dat ik tijdens het lopen naast me houd, opent lachend de deuren en laat me gratis meerijden. Alsof dat nog niet genoeg is, drukt hij me tijdens de rit van vijf minuten ook nog eens een pak thee en een zak gedroogde limoenen in mijn jaszak. Het kost me slechts twintig minuten mijn bord omhooghouden totdat ik bij een vriendelijk echtpaar instap dat me een deel van de weg naar Yilan, de eerste stad aan de kust, kan brengen. In de auto is het echter zo gezellig dat ze een omweg voor me maken om me in Yilan af te zetten. Na de lunch en een lange wandeling naar de snelweg loop ik een jonge bamboeboer tegen het lijf die niets te doen heeft en wil zin heeft om een ritje en een praatje te maken.
Tegen half vijf in de middag – niet lang voordat de schemering zijn intrede doet – zoek ik aan de uiterste rand van Hualien in een groen gebied een geschikte kampeerplek. Op het kerkhof dat op street view geschikt leek, wemelt het van de luid blaffende zwerfhonden. Gelukkig had ik een stuk terug een stuk braakliggend land gevonden dat om een hoekje verborgen ligt en ik begin mijn tent op te zetten. Het wordt snel donker en het is mijn eerste keer, dus het opzetten gaat niet bepaald van een leien dakje. Na veertig minuten worstelen in het donker met de tent en de zaklamp van mijn telefoon is het dan eindelijk gelukt en kan ik de stad in voor een hapje eten – nog geen vijf minuten lopen verderop. Met een gevulde maag keer ik terug naar mijn hoekje, alert op ieder nabij geritsel. Ondanks het geblaf van zwerfhonden in de verte slaap ik die nacht heerlijk.
A fresh start in Taipei, Taiwan (AI)
One last time, I brave the Beijing cold on a Sunday morning, heading to the airport. Near the subway, a stranger suddenly addresses me: “Are you going camping?” He must be crazy, I think, while politely replying that it’s a bit too cold for that. Besides, I don’t have a tent with me. The man, in excellent English, bombards me with questions about my journey, my plans, and of course, what I’ve visited in China. He finds it fascinating that I crossed the land border, and since we have to take the same route for a while, there’s some time for a spontaneous conversation with a stranger as we leave the country. Naturally, it quickly turns to my visit to Beijing; I try to answer as honestly as possible, diplomatically recounting how much I laughed at the security in the capital. As a resident of Beijing, he finds this less amusing and begins a passionate rant against the government and the senseless paranoia towards the local population, right in the middle of the metro.
In the plane, one of the Filipino stewardesses quickly assigns me a significant responsibility: sitting at the emergency exit, enjoying more legroom, and, in the unlikely event of an emergency, opening the door. At the end of the briefing, she gives me a wink: “If you have any other questions, you can count on me! Just don’t ask me about men.” Arriving at the Manila airport, my fourteen-hour layover begins, lasting until the next morning. I only reach the Taipei airport around quarter past ten the next morning, but fortunately, the atmosphere in Manila is lively and vibrant. A stranger offers me a free pizza, and everywhere, groups of dressed-up stewards announce departures with a typical gay voice; “Philippine Airlines, PR466, Kuala Lumpuuur, now boardinggg, siiir!” The spontaneity and the sound of Tagalog around me make sleeping on the hard ground much more bearable.
On the way from the Taipei train station to the small student room of my Vietnamese host Pooh, I marvel at the sights. The Chinese characters haven’t disappeared from the streets, and I still say ‘Nihao’ and ‘Xie Xie,’ but the liveliness here is clearly intact. At the many street food stalls, people use cash with loud chatter, and I often see old men sitting on the sidewalk, enjoying a game of Tetris or Mahjong on ancient arcade machines – all without removing their burning cigarettes from their mouths. Once I flop onto the small two-seater under Pooh’s bunk bed, I realize I’m quite exhausted from the long flight. It’s only two in the afternoon, so instead of taking a nap, I opt for a warm shower and a hefty dose of specialty coffee. In the evening, I stroll with Pooh past all the homeless elders gathered on the square for cigarettes and Mahjong, heading to the night market. Over rice and pork – because what else do you eat when you’re out with a Vietnamese guy – he tells me he’s pursuing his master’s in Chinese studies in Taipei. Despite being a year older than me, he looks so young that on my first day, I’ve already been approached for “happy time” by numerous street prostitutes more times than he has in three years.
Despite the lively street scene, not everything in Taiwan is as I’d like it to be; the lowest price for a night in a ‘cheap’ dormitory is around fifteen euros. Given my budget and travel plans, not exactly a sustainable option, and couchsurfing is not always a realistic possibility. Fortunately, I still have some space in my backpack, so I quickly set my sights on finding an ultra-compact one-person tent with a corresponding sleeping mat to bypass the expensive part of traveling through Taiwan. Of course, the use of such a tent is not limited to this island, and from now on, I have free accommodation whenever I want. My search for the perfect tent takes longer than expected, and because Pooh is not allowed to host for more than three nights, I find a new person at the last minute willing to give up half of his double bed for one night. Before I even get there, I finally find a suitable tent for a good price. After a new backpack (Decathlon Hanoi) and a new pair of shoes (Decathlon Kunming), I surprisingly find exactly what I need at Decathlon.
With my new cardboard sign that says “hitchhiking” (搭便車), I cheerfully head to the outskirts of the city the next morning to hitchhike to my next destination: Hualien, a small town on the east coast about a hundred and sixty kilometers away. Without success, as this road is barely in use due to the new highway elsewhere. After an hour, I decide to walk to the beginning of the highway, five kilometers away. A passing bus driver sees my sign that I hold next to me while walking, opens the doors with a smile, and lets me ride for free. As if that’s not enough, during the five-minute ride, he also hands me a package of tea and a bag of dried limes in my jacket pocket. It only takes me twenty minutes to hold up my sign until a friendly couple picks me up, willing to take me part of the way to Yilan, the first city on the coast. However, it’s so enjoyable in the car that they make a detour to drop me off in Yilan. After lunch and a long walk to the highway, I meet a young bamboo farmer with nothing to do, willing to give me a ride and have a chat.
Around half-past four in the afternoon – not long before dusk – I search for a suitable camping spot on the outer edge of Hualien in a green area. The cemetery that seemed suitable on street view is full of loudly barking stray dogs. Fortunately, a bit back, I found a piece of vacant land hidden around a corner, and I start setting up my tent. It quickly gets dark, and it’s my first time, so setting up is not exactly smooth. After forty minutes of struggling in the dark with the tent and the flashlight on my phone, I finally succeed, and I head into the city for a bite to eat – just a five-minute walk away. With a full stomach, I return to my corner, alert to any nearby rustling. Despite the barking of stray dogs in the distance, I sleep wonderfully that night.
Zo dat klinkt toch wel een beetje spannend: wild kampeten in taiwan. Succes ermee, en doe voorzichtig