Terwijl de apenfamilie die mijn slaapmat heeft gestolen voor de tweede nacht op rij mag gaan genieten van een voortreffelijke nachtrust – allemaal dankzij de hoogwaardige producten die Decathlon verkoopt – ben ik inmiddels alweer terug op de oorspronkelijke route die ik wilde volgen. Ik heb een mooi plekje gevonden in het park, onder een oud Amerikaans gevechtsvliegtuig dat op het gras tentoon staat gesteld. Hoewel ik oorspronkelijk om financiële redenen liever onder een straaljager in het park sliep dan onder vers linnengoed, is het pure plezier van het vinden van komische slaapplekken (ze zijn overal!) en het nooit verlaten van de buitenlucht me immiddels nog dierbaarder. Het mag dan nog een week of vijf zijn tot ik Taiwan verruil voor het Filipijnse eiland Luzon, ik kan niet wachten om de uitdaging aan te gaan om in minder idyllische omstandigheden de ultieme slaapplek te vinden.
Hoewel het ’s nachts afkoelt naar ‘slechts’ twaalf graden slaap ik dankzij mijn nieuwe slaapzak als een roosje en kan ik de volgende ochtend volledig hersteld van het macaquedebacle mijn zwerversbestaan weer oppakken. Op weg het dorp uit kijk ik goed uit dat ik mijn bord niet per ongeluk omhoog houd voor een van de vele lijkwagens met boeddhistische beelden boven op het dak die voorbij blijven rijden. Een paar dalen verderop ligt Sun Moon Lake, een meer dat in de jaren dertig is ontstaan dankzij de bouw van een hydro-elektrische dam. Omdat het prachtige water zo mooi afsteekt tegen de groene, mistige berghellingen eromheen is Sun Moon Lake samen met steden als Tainan en Kaohsiung – plekken waar ik opzettelijk niet naartoe ben gegaan – één van de must-see bestemmingen van iedere vakantie in Taiwan. Het is dan ook geen verrassing dat de jongeman die me erheen brengt bij een bedrijf werkt dat bezig is een flitsend hotel te bouwen dat de schoonheid van de omgeving zal verderven, terwijl het omwille ervan gebouwd wordt. Tot het grote genoegen van mijn gevoel van ironie blijkt het meer bij aankomst volledig gehuld in een dikke laag mist en wolken die het uitzicht voor sommigen zal verpesten, maar wel een troostende, melancholieke sfeer brengt.
Later die middag trek ik verder naar Puli, een middelgrote stad in een uitgestrekt dal. Op weg naar een waterval net buiten de stad die ik op Google Maps heb gevonden duikt plotseling een enorm, volledig met bladgoud bedekt Boeddhabeeld op tussen de bomen op de helling. Het ziet er zo indrukwekkend uit dat ik de man die me brengt vraag om me daar af te zetten. Only the dead can go there, antwoordt hij terwijl hij grijnzend zijn met betelnootsap bedekte tandvlees ontbloot. De waterval blijkt alles behalve indrukwekkend en na ongeveer vijf seconden het hek dat eromheen staat te hebben aanschouwd loop ik alweer de berg af, op weg naar een hypermodern, patserig boeddhistisch klooster van marmer. Na een korte wandeling over het terrein loop ik haastig naar binnen bij het aangrenzende vijfsterrenhotel om daar met Ian te bellen, de vertegenwoordiger van een school uit Taipei die op zoek is naar een invaller. Hoewel het gesprek gezellig verloopt en we gezamenlijk kunnen lachen om de vele wanhopige aspirant-docenten uit Eswatini waarmee hij te maken heeft, knapt hij – zonder het te expliciet te zeggen – duidelijk af op het feit dat ik niet voor de langere termijn beschikbaar ben. So you’re here on a tourist visa, zegt hij. En daarmee is de zaak beklonken.
Kerst is bijna aangebroken: niet anders dan andere jaren heeft Mariah Carey mijn brein gekaapt, de 7Eleven’s hebben kerstversiering op de ruiten en iedereen wenst elkaar fijne dagen. Toch is er ook iets wezenlijk anders dan in voorgaande jaren: ik ben niet in Nederland of in Duitsland met familie, maar in Taiwan. En mijn omstandigheden zijn zo erbarmelijk – het is koud en ik heb geen vast dak boven mijn hoofd – dat de opbrengst van Serious Request net zo goed op mijn rekening kan worden gestort. Ondanks al die ogenschijnlijke grimmigheid probeer ik toch het beste te maken van de feestdagen en ik heb het volste vertrouwen dat het me zal lukken. Met mijn gehele inboedel – slaapzak incluis – lift ik op kerstavond in de richting van Hehuanshan, een bergtop van 3400M die op twintig minuten loopafstand ligt van Taiwan’s hoogst gelegen snelweg.
Tijdens het liften krijg ik weer te horen dat de weg ’s avonds gesloten is, waardoor mijn plannen om op de parkeerplaats te slapen en in de vroege uren van eerste kerstdag naar de zonsopgang te turen in het water lijken te vallen. Zoals gewoonlijk luister ik niet naar het advies om dan maar niet te gaan en dit blijkt een uitmuntend idee, want wat me is verteld blijkt binnen een mum van tijd gebakken lucht. Ik heb het wat auto’s betreft voor het uitkiezen en stap al snel in bij Stinson en zijn vrouw, die tot mijn verbazing even goed Engels spreken als ik. Als we mijn bestemming naderen staan overal langs weg Taiwanezen de met sneeuw bezaaide berm te fotograferen. Voordat Stinson me in de vriezende temperaturen achterlaat op de parkeerplaats drukt hij me nog – met een gezicht dat maar half lijkt te geloven wat er gebeurt – op het hart om warm te blijven. Ik deel zijn sentiment en besluit om mijn tent in de hal van het toilethuisje op te zetten, veilig voor de koude wind. Het wordt een kerstnacht om nooit te vergeten; later val ik, onder het genot van het geluid van de eeuwig doorspoelende wc’s en de kapotte kraan die nooit uitgaat met een grote grijns op mijn gezicht in slaap.
De volgende ochtend loop ik tussen de mensenmassa’s door die net als ik al vroeg op de been zijn om de zonsopgang te bewonderen. Gelukkig blijft iedereen op een kluitje staan op de parkeerplaats en hoef ik maar twintig minuten over een geasfalteerde weg naar ‘de top’ te lopen, waar ik het rijk voor me alleen heb. Tegen het eind van de ochtend lift ik naar het eerstvolgende dorp om mijn vergunning voor Xueshan (Snow Mountain), na Yushan de hoogste berg van Taiwan, te printen. Nadat ik mijn boodschappen heb gedaan om mee de berg op te nemen krijg ik van een vreemde nog eens dusdanig veel eten cadeau dat het nauwelijks in mijn rugzak past. De volgende ochtend begin ik goed uitgerust (en mijn spullen goed bewaakt) omhoog te lopen en geniet van de rust, het mooie weer en de prachtige uitzichten. De berg blijkt zijn naam met recht te dragen, want het laatste stukje is bedekt onder een dikke, uitgestrekte laag sneeuw. Eenmaal op de top kijk ik even uit over de wolkendeken in de verte en rust wat uit. Al snel loop ik stapvoets weer naar beneden, want ik wil nog voor het donker uit het besneeuwde gebied weg zijn. Eenmaal beneden is het al half acht ’s avonds en ik ben zo uitgeput dat ik het liefst morgen alweer terugga naar Taipei, de beschaving in.
A merry, homeless Christmas at Hehuanshan (AI)
While the monkey family that stole my sleeping mat gets to enjoy a second consecutive night of excellent sleep—thanks to the high-quality products sold by Decathlon—I’m back on the original route I wanted to follow. I found a nice spot in the park under an old American fighter jet displayed on the grass. Although initially, for financial reasons, I preferred sleeping under a fighter jet in the park rather than under fresh linens, the sheer joy of discovering comical sleeping spots (they’re everywhere!) and never leaving the outdoors has become even more precious to me. Even though it’s about five weeks until I leave Taiwan for the Philippine island of Luzon, I can’t wait to take on the challenge of finding the ultimate sleeping spot in less idyllic conditions.
Despite the night cooling to ‘only’ twelve degrees, I sleep like a baby thanks to my new sleeping bag. The next morning, fully recovered from the macaque debacle, I resume my vagabond existence. On my way out of the village, I’m careful not to accidentally raise my sign for one of the many hearses with Buddhist statues on the roof passing by. A few valleys down is Sun Moon Lake, a lake that emerged in the 1930s due to the construction of a hydroelectric dam. Because the beautiful water contrasts so well with the green, misty mountains surrounding it, Sun Moon Lake, along with cities like Tainan and Kaohsiung—places intentionally skipped by me—is one of the must-see destinations for any holiday in Taiwan. It’s no surprise that the young man who takes me there works for a company building a flashy hotel that will mar the beauty of the surroundings while being built for the sake of it. To my sense of irony’s great pleasure, upon arrival, the lake is completely shrouded in a thick layer of mist and clouds that may spoil the view for some but brings a comforting, melancholic atmosphere.
Later that afternoon, I continue to Puli, a medium-sized city in a vast valley. On my way to a waterfall just outside the city that I found on Google Maps, a huge, entirely gold-leaf-covered Buddha statue suddenly appears among the trees on the hillside. It looks so impressive that I ask the man who’s giving me a ride to drop me off there. Only the dead can go there, he replies, revealing his betel nut-stained gums with a grin. The waterfall turns out to be far from impressive, and after about five seconds of observing the fence around it, I’m already walking back down the mountain, heading towards a hyper-modern, ostentatious Buddhist monastery made of marble. After a short walk on the grounds, I hastily enter the adjacent five-star hotel to call Ian, the representative of a school in Taipei looking for a substitute. Although the conversation is pleasant, and we can share a laugh about the many desperate aspiring teachers from Eswatini he deals with, he becomes visibly less interested when he realizes I’m not available for the longer term. So you’re here on a tourist visa, he says. And with that said, I may give up hope.
Christmas is just around the corner: as in other years, Mariah Carey has hijacked my brain, the 7-Elevens have Christmas decorations on the windows, and everyone is wishing each other happy holidays. Yet something is fundamentally different from previous years: I’m not in the Netherlands or Germany with family but in Taiwan. And my circumstances are so dire—it’s cold, and I have no fixed roof over my head—that the proceeds from Serious Request (an event for charity with live music held at Christmas in the Netherlands every year) might as well be deposited into my account. Despite all this apparent grimness, I try to make the best of the holidays, and I have full confidence that I will succeed. With my entire inventory—including the sleeping bag—I hitchhike on Christmas Eve towards Hehuanshan, a mountain peak at 3400m just a twenty-minute walk from Taiwan’s highest elevated highway.
While hitchhiking, I’m once again told that the road is closed in the evening, potentially ruining my plans to sleep in the parking lot and gaze at the sunrise in the early hours of Christmas Day. As usual, I don’t heed the advice to reconsider, and this turns out to be an excellent idea because what I’ve been told turns out to be hot air. I have plenty of cars to choose from, and I soon hop into Stinson’s car, along with his wife, who, to my surprise, speaks English as well as I do. As we approach my destination, Taiwanese people are lining the snow-covered roadside, taking pictures. Before Stinson leaves me in the freezing temperatures in the parking lot, he half-believingly urges me to stay warm. I share his sentiment and decide to set up my tent in the hallway of the toilet building, safe from the cold wind. It becomes a Christmas night to remember; later, I fall asleep with a big grin on my face, accompanied by the sound of the endlessly flushing toilets and the broken faucet that never turns off.
The next morning, I walk through the crowds who, like me, are up early to admire the sunrise. Fortunately, everyone stays together in the parking lot, and I only have to walk twenty minutes on an asphalt road to ’the top,’ where I have the realm to myself. Towards the end of the morning, I hitchhike to the nearest village to print my permit for Xueshan (Snow Mountain), the second-highest mountain in Taiwan after Yushan. After shopping for supplies to take up the mountain, a stranger generously gifts me so much food that it barely fits in my backpack. The next morning, well-rested (and guarding my belongings well), I start hiking up, enjoying the tranquility, the beautiful weather, and the stunning views. The mountain rightfully earns its name, as the final stretch is covered under a thick, expansive layer of snow. Once at the top, I take a moment to gaze over the cloud cover in the distance and rest. Soon, I walk back down at a slow pace because I want to be out of the snowy area before dark. Once down, it’s already half-past seven in the evening, and I’m so exhausted that I would prefer to return to Taipei tomorrow, back to civilization.