De Filipijnen: een land vol zonnige stranden, blauw zeewater en eindeloze palmbomen. Het is niet verwonderlijk dat veel toeristen aangetrokken worden tot dit prachtige land in Zuidoost Azië. Ik moet echter bekennen dat ik nogal een vreemde vogel ben en dat het niet de mooie stranden zijn die mij hebben doen besluiten om hier naartoe te komen. Voor mij waren het stokoude, smerige Filipijnse dramafilms gefilmd in de achterstandswijken. Hoewel geen mens zich bekommert om deze in mijn ogen fantastische films is het reden genoeg om een vliegticket te kopen.
Na een rondreis-hiatus van een maand in Taipei vertrek ik – met maar liefst anderhalf uur slaap achter de rug – in alle vroegte naar het vliegveld. Gelukkig is het niet ver en loop ik al vlak na het middaguur het vliegveld uit, de chaos in die Manilla heet. Ik heb nog geen simkaart en er is nergens wifi om te kijken waar ik precies heen moet, dus ik stap maar een spotgoedkope bus in die door de eeuwige file heen in ongeveer de juiste richting tjokt. Overal hangen kabels, er ligt nogal wat afval en de mensenmassa’s langs de weg houden zich met van alles bezig, van fruit verkopen tot het leggen van een drol in de berm. Vanuit de bus is het nog een stukje met de ‘metro’ en daarna begroet een vrolijke motortaxichauffeur me: Sir, where are you going, sir?
Nadat ik mijn rugzak heb gedropt in het appartement van mijn Couchsurfing-host loop ik een willekeurige richting uit om een enorme waslijst aan to-do’s af te handelen: een simkaart regelen, voor het eerst in maanden een bezoek aan de kapper brengen, een nieuwe oplaadkabel voor mijn laptop vinden en een nieuwe telefoon kopen. Bij 7Eleven haal ik een simkaart voor slechts veertig peso’s (€0.60), een prijs zo laag dat ik haast niet kan geloven dat hij daadwerkelijk werkt. Bij de kapper geniet ik van de flitsende sensatiegeluiden die uit de televisie komen; het ene woord in het Tagalog klinkt na het andere, afgewisseld met Engelse woorden als drug test en extrajudicial killings. De kinderen rennen ondertussen vrolijk door de salon en als ik betaald heb, vraagt de kapster me klemmend om morgen weer langs te komen voor een knipbeurt.
De volgende ochtend onderhandel ik met een dikke tricycle-chauffeur over de prijs voor een ritje naar het Rizalpark, het toeristische hart van Manilla. Natuurlijk wil hij wel graag dat ik hem fotografeer en al snel volgt een aantal nabije chauffeurs zijn voorbeeld. Bij het park wemelt het van de paardenkoetsiers die me naroepen dat de weg richting het noorden ‘gesloten’ is, en dat ik beter met hen mee kan rijden. Ik schenk hen geen aandacht en vraag me bijna hardop af hoe het kan dat er kennelijk zat vakantiegangers zijn die een man met een koets op een toeristisch trekpleister op zijn woord geloven. Aan de andere kant van de weg loop ik dwars door de oude stad heen, waar zich enkel wat Amerikaanse toeristen en een heel leger aan chauffeurs en gidsen ophoudt. Lang vertoef ik niet in dit sfeerloze stadscentrum en ik loop verder noordwaarts, waar al snel een brug over een smerige rivier loopt. Aan de andere kant bevindt zich Tondo, de grootste krottenwijk van Manilla.
Op de stoep steken vieze voeten uit tenten, arme sloebers lopen in wat afval te prikken en een groepje kinderen kijkt me vanuit een speeltuintje verwonderd aan. Hoewel ik deze wijk oorspronkelijk ken door de vele films die hier in de jaren zeventig zijn opgenomen, ben ik niet van plan wat filmlocaties op te zoeken, foto’s te maken en te vertrekken. Voor de meesten in Tondo is iedere dag een (gezonde) maaltijd verre van vanzelfsprekend. Een uitstekende reden om op de markt een tros bananen in te slaan en die uit te delen aan iedereen die er behoefte aan heeft. Slechts heel even voel ik me licht nerveus terwijl ik tussen de kleurrijke huizen door de wijk in loop, maar al snel neemt een groep razend enthousiaste kinderen mijn zorgen weg. Net als de kinderen in Taiwan en Vietnam die ik les heb gegeven gedragen ze zich enorm wild, oprecht en puur. Ze willen van alles over mij weten en eisen stellig dat ik ze fotografeer.
Kinderen in schooluniform lopen langs met een paraplu in de hand om tegen de zon te beschermen, rondhangende jongens kijken vol nieuwsgierigheid naar mijn verschijning en er blijven maar motortaxi’s en jeepney’s door de menigte rijden. Tussen de grote hoeveelheid elektriciteitskabels door zie ik op bijna elk huis een Jezus-gerelateerde poster hangen. Een arme stakker staat aan de rand van de straat met een sigaret in zijn mond voor zich uit te staren; zijn t-shirt staat vol met steunbetuigingen aan president Marcos Jr. en aan Rodrigo Duterte. Een eindje verderop nodigt een groepje mannen me uit om even bij hen te komen zitten. Ze zijn onwijs nieuwsgierig wat ik kom doen en overhandigen me al snel een bord kippenvoeten en een kom soep. Een van hen is vandaag jarig en zingt vrolijk door de straat heen: It’s my birthday and I got no money, la la la! De honderd peso’s die ik hem wil geven voor het lekkere eten weigert hij echter aan te nemen, zelfs niet als ik zeg dat het een verjaardagscadeautje is.
Beduusd loop ik verder in de richting van ‘Happyland’, een berucht deel van Tondo waar het asfalt plaatsmaakt voor een dikke laag afval en de armoedige huizen vervangen zijn met armoedige hutjes. Een groep kinderen komt gretig op me afgerend voor eten. Als ik mijn doosje met mangostukjes tevoorschijn haal voelt het haast alsof ik kooikarpers aan het voeren ben; de menigte wordt almaar groter, er wordt aan elkaar getrokken voor een stukje mango en binnen de kortste keren is alles weggevreten. Ironisch genoeg kijkt iedereen in Happyland een stuk vrolijker uit zijn ogen dan in een willekeurige treincoupé in Nederland. Een stukje verderop wordt door een grote groep jongeren een potje basketbal gespeeld; wanneer ze mij zien wordt ik noch beroofd, noch boos aangekeken. Ze wenken me om mee te doen en als ik de bal door het net gooi klinkt het in koor: Soda please! Als ik bij een winkeltje onder een zeil voor iedereen frisdrank haal heeft de winkelier maar een ding te zeggen: thank you.
Hoewel het tussen het afval en de krotten van Manilla een stuk gezelliger is dan in Nederland en de mensen een bepaalde vorm van geluk ervaren, is het leven hier enorm zwaar. Het vijfjarige meisje dat over straat rondzwerft met de tekst available for rent op haar t-shirt kan ik maar niet uit mijn geheugen wissen. Het schijnt ernaar dat veel ouders, tot wanhoop gedreven, hun kinderen laten exploiteren om toch wat te eten op tafel te kunnen leggen. In deze trieste realiteit proberen de kinderen van Tondo, die hier maar toevallig ter wereld gekomen zijn, iedere dag opnieuw het beste ervan te maken.
The children of Tondo (AI)
The Philippines: a country full of sunny beaches, blue seawater, and endless palm trees. It’s not surprising that many tourists are attracted to this beautiful country in Southeast Asia. However, I must confess that I am quite an odd bird, and it’s not the beautiful beaches that have prompted me to come here. For me, it was the ancient, filthy Filipino drama films filmed in the slums. Although no one cares about these, in my opinion, fantastic films, it’s reason enough to buy a plane ticket.
After a month-long travel hiatus in Taipei, I depart – with only an hour and a half of sleep – in the early hours to the airport. Fortunately, it’s not far, and shortly after noon, I step out of the airport into the chaos that is Manila. I don’t have a SIM card yet, and there’s no WiFi anywhere to check where exactly I need to go, so I hop on a dirt-cheap bus that chugs roughly in the right direction through the eternal traffic. Everywhere, there are cables hanging, quite a bit of garbage lying around, and the crowds along the road are occupied with various activities, from selling fruit to defecating by the roadside. From the bus, it’s a bit more with the ‘metro,’ and then a cheerful motorcycle taxi driver greets me: Sir, where are you going, sir?
After dropping off my backpack at my Couchsurfing host’s apartment, I walk in a random direction to handle an enormous to-do list: get a SIM card, get a haircut for the first time in months, find a new charging cable for my laptop, and buy a new phone. At 7Eleven, I get a SIM card for only forty pesos (€0.60), a price so low that I can hardly believe it actually works. At the hairdresser’s, I enjoy the flashy sensation sounds coming from the television; one Tagalog word follows another, interspersed with English words like drug test and extrajudicial killings. Meanwhile, the children run around happily in the salon, and after I’ve paid, the hairdresser urgently asks me to come back tomorrow for another haircut.
The next morning, I negotiate with a hefty tricycle driver about the price for a ride to Rizal Park, the tourist heart of Manila. Of course, he would like me to take his photo, and soon a number of nearby drivers follow his example. At the park, there are plenty of horse-drawn carriage drivers calling out to me that the road northward is ‘closed,’ and that I’d better ride with them. I pay them no attention and almost wonder aloud how it’s possible that apparently plenty of vacationers believe a man with a carriage at a tourist attraction. On the other side of the road, I walk straight through the old town, where only a few American tourists and a whole army of drivers and guides linger. I don’t stay long in this soulless city center and walk further north, where a bridge over a dirty river soon appears. On the other side is Tondo, the largest slum in Manila.
On the sidewalk, dirty feet stick out of tents, poor wretches walk around picking up garbage, and a group of children looks at me in amazement from a playground. Although I originally know this neighborhood because of the many films shot here in the 1970s, I have no intention of looking up film locations, taking photos, and leaving. For most people in Tondo, having a (healthy) meal every day is far from certain. An excellent reason to buy a bunch of bananas at the market and distribute them to anyone in need. Only for a brief moment do I feel slightly nervous as I walk through the colorful houses in the neighborhood, but soon a group of wildly enthusiastic children dispels my concerns. Just like the children in Taiwan and Vietnam whom I’ve taught, they behave immensely wild, genuine, and pure. They want to know everything about me and insist that I take their photos.
Children in school uniforms walk by with an umbrella in hand to shield themselves from the sun, curious boys hang around looking at my appearance, and motor taxis and jeepneys keep driving through the crowd. Amidst the abundance of electrical cables, I see a Jesus-related poster hanging on almost every house. A poor fellow stands at the edge of the street with a cigarette in his mouth, staring into space; his T-shirt is covered with expressions of support for President Marcos Jr. and Rodrigo Duterte. A little further on, a group of men invites me to come and sit with them for a while. They are incredibly curious about what I am doing and quickly hand me a plate of chicken feet and a bowl of soup. One of them is celebrating his birthday today and sings happily through the street: It’s my birthday and I got no money, la la la! However, he refuses the hundred pesos I want to give him for the delicious food, even when I say it’s a birthday present.
Dazed, I continue walking towards ‘Happyland,’ a notorious part of Tondo where the asphalt gives way to a thick layer of garbage and the shabby houses are replaced with shabby huts. A group of children eagerly runs up to me for food. When I pull out my box of mango pieces, it almost feels like I’m feeding koi carp; the crowd grows larger, people pull at each other for a piece of mango, and soon everything is devoured. Ironically, everyone in Happyland seems to look much happier than in any random train compartment in the Netherlands. A little further on, a large group of young people are playing basketball; when they see me, I am neither robbed nor looked at angrily. They wave for me to join them, and when I throw the ball through the net, they chorus: Soda please! When I buy soft drinks for everyone at a shop under a tarp, the shopkeeper has only one thing to say: thank you.
Although life among the garbage and shanties of Manila is much more cheerful than in the Netherlands, and the people experience a certain form of happiness, life here is extremely tough. I can’t seem to get the image of the five-year-old girl wandering the streets with available for rent written on her T-shirt out of my mind. It seems that many parents, driven to despair, let their children be exploited just to put some food on the table. In this sad reality, the children of Tondo, who were born here by chance, try to make the best of it every day.
indrukkend ( weer ) !
Kippevel
Zo, Lennart – bewonderenswaardig wat je daar deed! En: een verhaal dat je aan het denken zet!