Hoestend naar het People’s Hospital

Ik heb wel een lange dag uitslapen verdiend, denk ik onder het genot van rijst met yakvlees na mijn lange fiets- en wandeltocht. Na een warme douche besluit ik dan ook even te gaan kijken voor een mogelijke late verbinding naar Chengdu. Al snel kom ik erachter dat de reis meer dan tweehonderd euro zou kosten als ik pas in de middag ga. In plaats daarvan moet ik om half zeven de bus terugnemen naar Lijiang, waar sinds corona geen verbinding meer is naar Chengdu. Vervolgens trakteer ik mezelf op een drie uur durende zit op de grond in een trein helemaal terug naar Kunming, alleen om vanuit daar een zeven-urige verbinding naar Chengdu te nemen. Mijn koptelefoon heb ik de voorgaande week in een bus laten liggen, dus ik ben blij als de zestien uur durende reis erop zit. 

De volgende middag wordt ik na bijna twaalf uur slaap wakker in de zompige hostelkamer die ik deel met twee Chinese jongens die in het holst van de nacht teruggekeerd zijn om mij wakker te maken. Als herboren voel ik me niet, ik heb hoofdpijn en moet ook af en toe hoesten. Na het ontbijt ga ik eropuit om een nieuwe koptelefoon met bluetooth-verbinding te zoeken. Vast niet moeilijk, aangezien alle koptelefoons in China gemaakt worden. Het blijkt echter een vergissing om te denken dat ook maar iets gemakkelijk is in dit land; als ik in het hostel vraag naar een electronicawinkel waar ze koptelefoons verkopen, krijg ik na een aantal verwarde antwoorden de tip om in de supermarkt te gaan kijken. Dan maar zelf zoeken. Het vele lopen brengt me langs geen enkele herkenbare electronicawinkel, wel naar een oud winkelcentrum met kapotte roltrappen dat tot de nok toe is gevuld met viezigheid, sigarettenrook en niets dan telefoonwinkels. Na meerdere uren zonder resultaat van de ene plek naar de volgende gestuurd te worden vind ik op de zesde verdieping van een afgrijselijk modern winkelcentrum een BOSE-winkel met precies de koptelefoon die ik zoek. WeChat detecteert uiteraard fraude als ik wil betalen en na dit omzeild te hebben kan ik dan eindelijk weer muziek luisteren. 

’s Avonds is er een hotpot-party in het hostel waar ik maar al te graag aan mee doe. De keuken van Sichuan – de provincie waarin ik me bevind – staat wereldwijd niet alleen bekend als de lekkerste, maar ook als de pittigste. We worden dan ook gewaarschuwd, maar gelukkig zijn er twee helften waar we onze groenten in kunnen stoppen om te laten koken; een pittige en een niet-pittige. Iedereen is dan ook verbaasd dat de pittige variant prima te doen is en vooral heel erg lekker. Tussen al het lekkers en de gezelligheid door begint het er steeds meer op te lijken dat ik ziek begin te worden. Wat volgt is een koortsige nacht vol hoesten en naar de wc gaan. De volgende dag kruip ik urenlang weg in een nabij theehuis, luisterend naar de rollende mahjong-stenen onder het genot van twee grote potten thee. De nacht verloopt zoals de vorige, zweterig en met veel hoesten. Om half zeven ’s ochtends komen mijn kamergenoten thuis van het uitgaan, uiteraard zonder het besef dat je op zo’n tijdstip stil behoort te zijn als je met meerderen op één kamer slaapt. 

Mijn koorts is gelukkig voorbij, dus ik besluit om in het People’s Park op zoek te gaan naar een echtgenote. Daar aangekomen stuit ik na een tijdje op wat ik zoek: de huwelijksmarkt van Chengdu. Dit is een ontmoetingsplek van ouders die hun kinderen een echtgenoot willen bezorgen, en niet zomaar één. De belangrijkste criteria zijn natuurlijk het inkomen, een afgeronde (universitaire) opleiding en het liefst een stabiele positie in de lokale overheid. Op talloze opgehangen papiertjes staat de informatie van de vrijgezellen van Chengdu – met het algemene begrip ‘liefde’ hebben deze advertenties niets van doen. Twee vrouwen hebben een verhitte discussie en grijpen elkaar bij de arm. Het wordt gefilmd en nog een andere vrouw gebiedt iedereen om dit ondoorgrondelijke toneel niet te verstoren – na dit vreemde schouwspel houd ik maar voor gezien. 

Mijn hoest is nog steeds verre van verdwenen als ik de volgende middag met de hogesnelheidstrein naar Xi’an vertrek, de stad waar het beroemde terracottaleger een kleine vijftig jaar geleden is ontdekt. Net als in de metro van Chengdu worden passagiers in de trein er ook in het Engels aan herinnerd om moreel gewenst gedrag te vertonen – overtreders zullen worden genoteerd in het behaviour credit system. Met deze dystopische medelingen op de achtergrond kijk ik naar het vervuilde landschap, gevuld mensen die in een eindeloze wolk van smog tussen de hoge flatgebouwen lopen en vissers die met prachtige fabrieken die aan Tata Steel doen denken in de achtergrond in een vieze rivier zitten te hengelen. 

’s Nachts wordt mijn hoest zo ondraaglijk dat ik nauwelijks kan slapen en meermaals naar adem moet snakken. Na een paar nachten besluit ik om de stoffige slaapzaal te verruilen voor een privékamer met een raam. Dat helpt een beetje, maar na de tweede nacht ook daar ’s nachts nog flink te hebben gehoest besef ik me dat het tijd is om dat te doen, waar ik echt helemaal geen behoefte aan heb: naar een ziekenhuis gaan. De eigenaar regelt een taxi voor me en een paar minuten later sta ik voor de ingang van het Xi’an Fourth Hospital. De hal wemelt van de mensen die allemaal dwars door elkaar heen lopen. De verantwoordelijkheid van het beantwoorden van mijn hulpvraag wordt eerst vier keer aan een collega doorgespeeld, waarna ik door het doolhof vol mensen wordt geleid naar een balie voor… tsja, dat weet ik ook niet. 

Daar krijg ik de instructie om in een nabije rij te gaan staan, met ongeveer twaalf mensen voor me. Er komt weinig beweging in en ik kijk rustig rond naar de rennende verpleegsters en de oude vrouwen die op een ziekenhuisbed op de gang liggen te creperen. Plotseling ontstaat vooraan de rij de nodige frictie; een man begint woest te schreeuwen in het gezicht van de man naast hem. Zo hard, dat hij de aandacht van de hele afdeling trekt. Verschillende verpleegsters proberen de man te kalmeren, maar hij trekt al snel zijn jas uit om op de vuist te gaan. Het duurt nog geen tien seconden tot hij door een public security volunteer afgevoerd wordt. Nadat ik ¥15 heb betaald voor het in de rij staan leg ik mijn klachten uit aan een dokter, die een bloedtest en een CT-scan wil afnemen. Na het afnemen van bloed volg ik de verpleegster naar de spoedeisende hulp en vervolgens naar een schuifdeur voor de CT-scan. De verpleegster probeert te praten tegen de dokter daar, maar deze wijst haar schreeuwend de deur. Als de deur even later weer opent, schreeuwt de gestresste dokter plotseling boos in mijn gezicht: YOU ARE NOT AN EMERGENCY, WAIT LIKE THE OTHERS! Ik antwoord niet, en nadat de deur opnieuw opent welkomt hij me vriendelijk naar binnen. 

Een uur later zijn de resultaten binnen en wordt ik uitgenodigd om ernaar te luisteren: I’m sorry to tell you… you have contracted pneumonia, infection with mycoplasma bacteria. Om antibiotica te krijgen, moet ik direct met de taxi naar het Shaanxi Provincial People’s Hospital. Daar aangekomen laat ik me zonder al te veel duidelijkheden opnieuw drie uur lang van het ene loket naar het andere heen- en weer ketsen. Als ik buiten ben, heb ik er schoon genoeg van en neem gelijk de eerste pil. Het duurt nog geen twee dagen tot ik me – afgezien van een droog hoestje – grotendeels de oude voel. Inmiddels ben ik weer belast met de grote vrijheid om precies te doen waar ik zin in heb; dag in, dag uit. 

Coughing my way to the People’s Hospital (AI)

I’ve certainly earned a long day of sleeping, I think, enjoying rice with yak meat after my long bike and hiking tour. After a warm shower, I decide to check for a possible late connection to Chengdu. Soon, I find out that the journey would cost more than two hundred euros if I go in the afternoon. Instead, I have to take the bus back to Lijiang at half-past six, where there has been no connection to Chengdu since the pandemic. Then I treat myself to a three-hour sit on the floor in a train all the way back to Kunming, just to take a seven-hour connection to Chengdu from there. I left my headphones in a bus the previous week, so I’m happy when the sixteen-hour journey is over.

The next afternoon, after almost twelve hours of sleep in the damp hostel room I share with two Chinese guys who returned in the dead of night to wake me up, I wake up. I don’t feel rejuvenated; I have a headache and occasionally cough. After breakfast, I go out to look for a new Bluetooth-connected headset. It shouldn’t be difficult, considering all headphones are made in China. However, it turns out to be a mistake to think that anything is easy in this country. When I ask the hostel for an electronics store that sells headphones, I get, after a few confused answers, the suggestion to check the supermarket. I decide to search on my own. The extensive walking takes me past no recognizable electronics store, only to an old shopping center with broken escalators filled to the brim with filth, cigarette smoke, and nothing but phone shops. After several hours without results, being sent from one place to another, I finally find a BOSE store on the sixth floor of a horrendously modern shopping center with exactly the headphones I’m looking for. WeChat, of course, detects fraud when I try to pay, and after bypassing this, I can finally listen to music again.

In the evening, there is a hotpot party in the hostel, and I gladly join. The Sichuan kitchen, the province where I am, is not only known as the tastiest but also the spiciest worldwide. We are warned, but fortunately, there are two halves where we can put our vegetables to cook: a spicy and a non-spicy one. Everyone is surprised that the spicy version is quite manageable and, above all, very tasty. Amidst all the deliciousness and conviviality, it becomes more and more apparent that I am starting to get sick. What follows is a feverish night full of coughing and trips to the bathroom. The next day, I hide for hours in a nearby teahouse, listening to the rolling mahjong stones while enjoying two large pots of tea. The night is like the previous one, sweaty and with a lot of coughing. At half-past six in the morning, my roommates come home from going out, of course, without realizing that at such a time, you should be quiet when sharing a room with others.

Fortunately, my fever is gone, so I decide to go to People’s Park in search of a wife. When I arrive, after a while, I come across what I am looking for: the marriage market of Chengdu. This is a meeting place for parents who want to find a spouse for their children, and not just any spouse. The main criteria are, of course, income, a completed (university) education, and preferably a stable position in local government. On numerous posted notes are the details of the singles of Chengdu – with the general concept of ‘love,’ these advertisements have nothing to do. Two women have a heated discussion and grab each other by the arm. It is filmed, and another woman orders everyone not to disturb this incomprehensible scene – after this strange spectacle, I decide to call it a day.

My cough is still far from gone as I depart the next afternoon with the high-speed train to Xi’an, the city where the famous terracotta army was discovered almost fifty years ago. Like in the Chengdu metro, passengers on the train are also reminded in English to behave morally – offenders will be noted in the behavior credit system. With these dystopian messages in the background, I look at the polluted landscape filled with people walking in an endless cloud of smog between tall buildings and fishermen sitting in a dirty river with factories reminiscent of Tata Steel in the background.

At night, my cough becomes so unbearable that I can hardly sleep and have to catch my breath multiple times. After a few nights, I decide to swap the dusty dormitory for a private room with a window. That helps a bit, but after the second night of still coughing heavily, I realize that it’s time to do something I really don’t want to do: go to a hospital. The owner arranges a taxi for me, and a few minutes later, I stand in front of the entrance of the Xi’an Fourth Hospital. The hall is teeming with people all walking through each other. The responsibility of answering my request for help is first passed on to a colleague four times, after which I am led through the maze of people to a counter for… well, I don’t know.

There, I am instructed to stand in a nearby line, with about twelve people in front of me. There is little movement, and I calmly look around at the running nurses and the old women lying on a hospital bed in agony in the corridor. Suddenly, at the front of the line, some friction arises; a man starts yelling furiously in the face of the man next to him. So loud that he attracts the attention of the entire department. Various nurses try to calm the man down, but he quickly takes off his coat to start a fight. It takes less than ten seconds for him to be escorted away by a public security volunteer. After paying ¥15 for standing in line, I explain my complaints to a doctor who wants to take a blood test and a CT scan. After taking blood, I follow the nurse to the emergency room and then to a sliding door for the CT scan. The nurse tries to talk to the doctor there, but he angrily points her to the door. When the door opens again, the stressed doctor suddenly yells angrily in my face: YOU ARE NOT AN EMERGENCY, WAIT LIKE THE OTHERS! I don’t respond, and after the door opens again, he kindly welcomes me inside.

An hour later, the results are in, and I am invited to listen to them: I’m sorry to tell you… you have contracted pneumonia, infection with mycoplasma bacteria. To get antibiotics, I have to take a taxi directly to the Shaanxi Provincial People’s Hospital. Upon arrival, without much clarity, I let myself be bounced back and forth between one counter and another for three hours. When I’m outside, I’ve had enough, and I immediately take the first pill. It takes less than two days until I feel mostly back to normal, apart from a dry cough. By now, I am burdened again with the great freedom to do exactly what I feel like; day in, day out.

2 gedachten over “Hoestend naar het People’s Hospital”

Geef een reactie