‘Makisakay po’, het nieuwe ‘搭便車’

Na een nacht onder de sterrenhemel op het onbewoonde eiland ontwaakt iedereen in alle vroegte om alle spullen weer in te pakken en aan de lange terugreis naar Manilla te beginnen. Zoals dat altijd gaat met grote groepen die veel spullen meesjouwen, lopen we al snel enorm achter op het schema. Alleen de bootreis duurt al een uur of zeven, waardoor we met de bus in de avondspits van Metro Manilla terechtkomen. De hele avond spendeer ik aan het overzetten van duizenden foto’s, apps en andere gegevens naar mijn nieuwe telefoon. Na een bezoek aan het dichtsbijzijnde winkelcentrum om een nieuwe laptopoplader te kopen – de oude heb ik op de GO-club in Taipei laten liggen – val ik als een blok in slaap, met een nieuw avontuur in het vooruitzicht.

Voordat ik ’s ochtends vroeg de deur uitloop haal ik nog snel mijn zwarte marker tevoorschijn om het woord makasakay op een stuk karton te schrijven. Juist, het is weer zover! Een nieuw land, nieuwe indrukken en nog steeds dezelfde gewoontes: het is tijd om te liften. Mijn host in Hanoi, die uit de Filipijnen komt, is zo vriendelijk geweest om mij uit te nodigen bij zijn broer in Ilocos Norte, een provincie die zoals de naam al verraadt, helemaal in het noorden ligt. Een uitstekende aanleiding om die regio een paar dagen te gaan verkennen. Het chaotische verkeer van Manilla – dat zich tientallen kilometers uitstrekt in alle windrichtingen – is absoluut onliftbaar, dus voordat ik weer begin met mijn favoriete bezigheid moet ik eerst nog een uur of twee in een volgepropte bus de smog uitrijden.

Ook hier in de Filipijnen is het slechts een minuutje wachten of ik stap al in bij de eerste auto. Opgewekt vertel ik de man achter het stuur in het Engels (!) dat hij de eerste Filipijn is die me meeneemt. Natuurlijk denkt hij gelijk dat dat betekent dat ik al uren sta te wachten. Hij vertelt dat hij me alleen meeneemt omdat ik duidelijk een buitenlander ben, because there are so many bad guys here. Ik geloof hem op zijn woord en nadat hij me afzet stap ik niet veel later in bij een man en een vrouw die twee politietenues aan een kleerhanger hebben hangen op de achterbank. De vrouw is nogal argwanend en begint haast aan een kruisverhoor over mijn intenties. Omdat ik haar achterdocht best kan begrijpen antwoord ik vriendelijk op al haar vragen en al snel heb ik haar grootste zorgen weggenomen. Vervolgens wijst ze me erop dat makasakay nogal gebiedend overkomt; ik kan beter makisakay po schrijven, waardoor het vragender en beleefder klinkt. Net als dat ik graag over mijn reis vertel, zijn zij maar wat gretig om te vertellen over de zingeving die ze halen uit hun werk bij de Filipijnse politie. De man vraagt of ik nog naar Myanmar wil: you know, it’s a unique to chance to experience… war!

Net als in Vietnam rijden de meesten niet bijzonder ver, al maakt dat weinig uit gezien de enorme gretigheid van mensen om me een stukje mee te nemen. Een aantal auto’s en scooters verder stap ik in bij twee vrachtwagenchauffeurs die me haast mijn hele route mee kunnen nemen. Het liefst haal ik die avond in een van de vele slaperige dorpjes aan de kust mijn tent uit mijn rugzak om op het strand te kamperen, maar over de veiligheid ben ik nog licht in het ongewisse. Als de bestuurder vraagt waar ik precies naartoe wil, antwoord ik dat naar het strand toe wil in het dorpje Agoo om naar de sterren te kijken. Then maybe you can go camping and make a fire to eat fresh fish!, roept hij vrolijk uit. Een seconde later zie ik plotseling een gigantisch standbeeld van Jezus op zijn rug in de berm liggen, met een wel heel bijzondere metgezel: naast hem staat niemand minder dan Shrek. Ik doe alsof ik niets gezien heb en we beginnen over eten te praten.

Eenmaal aangekomen in Agoo klap ik op het terras van de lokale 7Eleven alvast mijn laptopje open om de blog over mijn bezoek aan de krottenwijken te tikken. Hoewel ik door ‘noodzaak’ gedreven ben voelt het een beetje wrang om in een arm land openlijk achter mijn laptop te zitten werken. Dat gevoel wordt al snel naar de voorgrond gedrukt door een jong meisje dat komt bedelen om geld, terwijl ik rustig over de kinderen van Tondo zit te schrijven. Ik heb echter geen eten bij de hand en net als in Tondo ben ik voorzichtig om mijn geld tevoorschijn te halen. Ik wil namelijk niet dat de hele buurt langskomt. Ik kan me niet verder concentreren en begin te wandelen in de richting van een ecopark aan het strand voor mijn eerste nacht solo wildkamperen in de Filipijnen. Geheel onverwachts moet ik onderweg door een rivier heen waden. Aan de andere oever zit een groepje Filipino’s bij een kampvuurtje, stomverbaasd dat er plotseling een buitenlander met een baard en een grote rugzak uit het water gelopen komt. Een homo die even verderop op een bankje zit weet het zeker: ik ben dronken, en daarom ben ik nu hier. Ik vertel hem van niet, waarop hij antwoordt: you need come here first. Ik wens hem een fijne avond en loop verder het park in om mijn tent op te zetten.

Ondanks de ontbrekende airconditioning in mijn geliefde tent is het met zevenentwintig graden buiten goed te doen ’s nachts. ’s Ochtends om half zeven kom ik mijn tent uit en merk gelijk dat ik vlakbij een toilethuisje geslapen heb. Net als in Taiwan zijn er al mensen in de buurt bezig hun ding te doen terwijl ik ongestoord mijn tent afbouw alsof het een dag is als alle andere. Het is tijd voor de tweede etappe naar Ilocos Norte, goed voor nog eens driehonderdvijftig kilometer. Net als de vorige dag zie ik overal langs de weg kerken, billboards met leuzen als Fearing the LORD prolongs life en zelfverklaarde ‘drugsvrije wijken’. Na een kilometer of vijftig en vijf ritjes stopt er weer een vrachtwagen, dit maal met een grote lading Coca Cola die naar een fabriek niet ver van mijn bestemming gebracht moet worden. Hoewel de meeste Filipino’s aardig goed Engels verstaan en spreken, komt het aan de onderkant van de sociale ladder vaker voor dat mensen alleen Tagalog spreken – of erger, alleen hun eigen dialect. Engels wordt in deze cabine niet gesproken en dus is het tijd voor een dutje.

Na een paar uur stoppen we langs de weg om in de bosjes te poepen en samen met de chauffeurs van een tweede vrachtwagen vol diabetes die achter ons reed het kookstel dat tussen de wielen is ingebouwd tevoorschijn te halen. Een van hen spreekt wel Engels en is net als ik wel in voor een praatje. Hij verontschuldigt zich dat we in een arm land zijn en daarom geen geld hebben voor McDonald’s: voor mij een heuse verademing. Terwijl hij wijst naar de witte rijst en de vette vis vol botten zegt hij: This is who we are, we eat by the side of the road; we are Filipino truck drivers. En dat is nu precies de reden dat ik niet met de bus wil; om in de berm vette vis te kunnen eten met echte mensen.

‘Makisakay po’, the new ‘搭便車’ (AI)

After a night under the starry sky on the uninhabited island, everyone awakens in the early morning to pack up all their belongings and begin the long journey back to Manila. As is always the case with large groups carrying a lot of stuff, we quickly fall behind schedule. The boat ride alone takes about seven hours, so we end up in Metro Manila during rush hour. I spend the whole evening transferring thousands of photos, apps, and other data to my new phone. After a visit to the nearest shopping mall to buy a new laptop charger – I left the old one at the GO club in Taipei – I fall asleep like a log, with a new adventure on the horizon.

Before leaving the next morning, I quickly grab my black marker to write the word makasakay on a piece of cardboard. Right, here we go again! A new country, new impressions, and still the same habits: it’s time to hitchhike. My host in Hanoi, who is from the Philippines, has kindly invited me to stay with his brother in Ilocos Norte, a province located all the way in the north, as the name suggests. An excellent opportunity to explore that region for a few days. The chaotic traffic of Manila – stretching for tens of kilometers in all directions – is absolutely unhitchable, so before I resume my favorite activity, I have to spend another hour or two riding in a packed bus to escape the smog.

Here in the Philippines, just like in Vietnam, I don’t have to wait long before getting a ride. Cheerfully, I tell the man behind the wheel in English (!) that he’s the first Filipino to pick me up. Of course, he immediately thinks that means I’ve been waiting for hours. He tells me he’s only picking me up because I’m clearly a foreigner, because there are so many bad guys here. I take his word for it, and after he drops me off, I soon get into a car with a man and a woman who have two police uniforms hanging on a hanger on the back seat. The woman is rather suspicious and almost starts interrogating me about my intentions. Understanding her suspicion, I politely answer all her questions, and soon I’ve alleviated their biggest concerns. Then she points out that “makasakay” sounds rather commanding; I should write makisakay po to make it sound more questioning and polite. Just as I enjoy talking about my travels, they are eager to talk about the meaning they derive from their work in the Philippine police force. The man asks if I still want to go to Myanmar: you know, it’s a unique chance to experience… war!

Like in Vietnam, most people don’t drive particularly far, but that doesn’t matter much given the eagerness of people to give me a lift. Several cars and scooters later, I get into a truck with two truck drivers who can take me almost my entire route. I’d prefer to pull out my tent from my backpack in one of the many sleepy coastal villages to camp on the beach that evening, but I’m still somewhat uncertain about safety. When the driver asks exactly where I want to go, I reply that I want to go to the beach in the village of Agoo to watch the stars. Then maybe you can go camping and make a fire to eat fresh fish!, he replies cheerfully. A second later, I suddenly see a gigantic statue of Jesus lying on his back in the roadside ditch, with a very special companion: next to him stands none other than Shrek. I pretend I haven’t seen anything and we start talking about food.

Once in Agoo, I open my laptop on the terrace of the local 7Eleven to start writing the blog about my visit to the slums. Although driven by ‘necessity’, it feels a bit ironic to openly work on my laptop in a poor country. That feeling is soon pushed to the forefront by a young girl who comes begging for money while I’m calmly writing about the children of Tondo. However, I don’t have any food with me, and just like in Tondo, I’m cautious about taking out my money; I don’t want the whole neighborhood to come around. I can’t concentrate any further and start walking towards an ecopark on the beach for my first night of solo wild camping in the Philippines. Unexpectedly, I have to wade through a river on the way; on the other bank, a group of Filipinos is sitting by a campfire, astonished that a foreigner with a beard and a big backpack suddenly emerges from the water. A guy sitting on a bench nearby is convinced I’m drunk, and that’s why I’m here. I tell him I’m not, to which he replies: you need come here first. I wish him a good evening and continue walking into the park to set up my tent.

Despite the lack of air conditioning in my beloved tent, it’s quite pleasant with twenty-seven degrees outside at night. At half past five in the morning, I come out of my tent and immediately notice that I slept near a toilet block. Just like in Taiwan, there are already people nearby doing their thing while I dismantle my tent undisturbed as if it were just another day. It’s time for the second leg to Ilocos Norte, another three hundred and fifty kilometers. Just like the previous day, I see churches along the road, billboards with slogans like Fearing the LORD prolongs life and self-proclaimed “drug-free zones.” After about fifty kilometers and five rides, another truck stops, this time carrying a large load of Coca Cola to a factory not far from my destination. While most Filipinos understand and speak English quite well, at the bottom of the social ladder it’s more common for people to only speak Tagalog – or worse, only their own dialect. English is not spoken in this cabin, so it’s time for a nap.

After a few hours, we stop along the road to poop in the bushes and, together with the drivers of a second truck full of diabetes, who followed behind us, to pull out the stove built between the wheels. One of them speaks English and is up for a chat, just like me. He apologizes that we’re in a poor country and therefore don’t have money for McDonald’s: a real relief for me. While pointing to the white rice and the fatty fish full of bones, he says: This is who we are, we eat by the side of the road; we are Filipino truck drivers. And that’s exactly why I don’t want to take the bus; to be able to eat fatty fish by the roadside with real people.

1 gedachte over “‘Makisakay po’, het nieuwe ‘搭便車’”

Geef een reactie