Op aanraden van Niehjell, de jongen uit de gastvrije familie aan het geheime strand in Biliran, strijk ik ’s avonds neer in het havenstadje Padre Burgos, in het zuiden van Leyte. Volgens het internet een perfecte plek om te duiken zonder de toerististenprijzen van bestemmingen als Cebu en Boracay; Padre Burgos huist een mix van westerse toeristen, lokale mensen en vrachtwagenchauffeurs die urenlang in de haven vertoeven om de oversteek naar Mindanao te kunnen maken. Laatstgenoemde is mijn lang geanticipeerde reisdoel: Mindanao is het op één na grootste eiland van de Filipijnen, tegelijkertijd ook het allerarmste en volgens velen het gevaarlijkste. Hoewel het overgrote deel van Mindanao net zo veilig is als de rest van het land, waarschuwen alle overheden steevast voor het westen van Mindanao. En laat dit nu net de regio zijn waar ik het allerliefst naartoe ga.
De Filipijnen zijn een aartsconservatieve eilandengroep met een vrijwel uitsluitend streng katholieke bevolking. Een kleine minderheid is nog altijd islamitisch, de dominerende geloofsovertuiging vóór de aankomst van Ferdinand Magellaan in de Filipijnen zo’n vijfhonderd jaar geleden. De resterende moslims zijn vrijwel allemaal geconcentreerd in de Bangsamoro Autonomous Region in Muslim Mindanao (BARMM). De horrorverhalen over kidnapping die je vermoedelijk hebt gehoord over de Filipijnen vonden allemaal plaats in de wateren rondom dit gebied, op het land is de terrorismedreiging bijzonder hoog en het platteland stikt van de gewapende rebellen van zowel de communistische New People’s Army (NPA) en het aan Islamitische Staat gelieerde Abu Sayyaf. Het Filipijnse leger probeert al jaren orde op zaken te stellen en inmiddels is het er ‘veiliger’ dan ooit.
De meesten die ik vertel over mijn plannen om naar Mindanao te reizen – en ik heb nog niet eens besloten ook naar het westen te gaan – waarschuwen me met holle frases als but there are Muslims there. Totdat een man op weg naar Padre Burgos me verrast met zijn kijk op het eiland: de angsten en vooroordelen van de meerderheid zijn ongefundeerd, kidnapping behoort inmiddels allang tot het verleden en de lokale bevolking en zelfs de sultan zullen me met open armen ontvangen. You go to Zamboanga City and the rebels will give you free food, pocht hij over ‘zijn vrienden’. Ik moet toegeven dat de ‘Urkräfte’ in mij allang die kant op wilden en ook zouden gaan, maar nu ben ik bereid het openlijk toe te geven. Ik besluit maar weer eens reisadvies van de Nederlandse overheid in de wind te slaan, een van mijn favoriete bezigheden. Bootje varen met Abu Sayyaf in Zamboanga gaat me voor nu nog iets te ver, maar een bezoekje aan het ‘terroristische bolwerk’ Marawi durf ik wel aan.
Het is – zoals met de meesten plekken in deze gigantische eilandnatie – nog wel een stukje rijden naar Marawi. De ferry van Padre Burgos naar Surigao, een havenstad in het noorden van Mindanao, blijkt helaas alleen voor mensen met een eigen voertuig en niet voor passagiers. In verband met het slechte weer gooi ik mijn plannen om in Leyte ’s ochtends nog te gaan snorkelen overboord en lift gelijk door Lilloan, waar een ferry voor passagiers naar Mindanao vertrekt. Een tijdsschema is er niet en het is drie uur varen, dus des te eerder ik in de haven ben, des te beter. Om kwart over elf koop ik een kaartje met studentenkorting voor de boot die om half twaalf zal vertrekken. Zoals ik van Luzon naar Samar al had ontdekt, bestaat tijd niet in de Filipijnse havens; de ferry vertrekt pas rond half drie. Eenmaal aan land is het al donker; een grote ramp, want ik wil per se een paar honderd kilometer richting Marawi liften voordat ik ergens mijn tent opzet.
Na een korte en frustrerende start van de haven naar Surigao loop ik aan de rand van de drukke snelweg langs de auto’s die allemaal mijn kant opgaan. Langs de weg loeien de moskeeën al en een groepje mannen in gewaad dat me in de weer ziet met mijn kartonnen bord spreekt me nieuwsgierig aan met Hey brother, are you Muslim? Hoe blij ik ook ben met wat ik om me heen zie, ben ik vooral bezig met mijn belachelijke ambitie om in het donker nog meerdere honderden kilometers af te leggen zonder een bus te nemen. Na een paar minuten stopt een groepje ananasboeren om te vragen waar ik naartoe wil. Om het niet al te belachelijk te laten klinken zeg ik naar Butuan te willen, ‘slechts’ drie uur rijden verder. Let’s go, klinkt het lachend van achter het raampje en ik stap in. Ik heb me nog nauwelijks voorgesteld of er wordt er een ananas voor me gesneden. Als ik hem op heb blijk ik met mijn neus in de boter te zijn gevallen; na drie dagen ananas verkopen op de markt in Surigao rijden ze namelijk vannacht in één keer door naar Cagayan de Oro, een paar uur van Marawi vandaan.
Ondanks het gebrekkige Engels van de bestuurder is het behoorlijk gezellig aan boord van de ‘Pineapple Express’: in zijn eigen woorden: My English speak like… tomatoe! Hahaha! Omdat midden in de stad kamperen niet veilig is wil ik ergens voor Cagayan de Oro op een strandje kamperen. Dat plan lijkt in het water te vallen door het uitzonderlijk trage tempo waarop we rijden. Als het gesprek uiteindelijk stilvalt, betekent dat ook dat ik de bestuurder niet wakker kan houden en we stoppen langs de weg voor een dutje. Lang houden we het er niet uit, want we worden direct belaagd door een leger bloeddorstige steekmuggen. We drukken op het gas en we hebben gelijk een nieuw plan: de ananasboeren gaan met mij mee kamperen op het strand. Dat ‘strand’ is slechts een klein stukje zand langs de kustweg. Om half drie parkeren we de bus, ik zet mijn tent ernaast op en terwijl het schaarse verkeer zo nu en dan langsrijdt rusten we een paar uurtjes uit.
Natuurlijk eten we ’s ochtends in een typische aftandse eettent langs de weg, waar je het goedkoopste en ook het meest verse en smakelijke eten kunt vinden. Om acht uur in de ochtend ben ik in Cagayan de Oro. De zon brandt fel in mijn nek; van extreme regenval in Mindanao is geen spoortje te bekennen. Omdat ik de volgende dag in Marawi beslist propere kleding moeten dragen die mijn onderbenen en mijn Islamitische gebedsketting bedekken wandel ik naar een krottenwijk aan de kust om mijn kleren te wassen in de zee. Na een klein uur is alles al droog en kan ik op weg naar Iligan, een stad op dertig kilometer afstand van Marawi.
Vlak voor Iligan word ik door een groep moslims opgepikt die me waarschuwen voor Marawi, because there are Muslims there. Ik moet lachen, maar ik begrijp uiteraard wel waar ze op doelen: in 2017 diende Marawi namelijk vijf maanden lang als bühne voor gevechten tussen Islamitische Staat (IS) en het Filipijnse leger. Inmiddels zijn de extremisten naar de bergen gevlucht, maar het historische stadscentrum (tegenwoordig Ground Zero) is volledig verwoest. De lokale bevolking is ontheemd en woont bijna zeven jaar later nog altijd om de ruïnes heen. Mensen schrikken van mijn plannen om morgen alleen naar Marawi te gaan en vragen of ik niet bang ben. Het antwoord? Ja, een beetje natuurlijk wel. Maar ik weet zeker dat morgen een bijzonder gezellige dag zal worden…
Roadtrip in Bangsamoro #1: arrival in Mindanao
Following Niehjell’s recommendation, the boy from the hospitable family at the secret beach in Biliran, I settle down in the evening in the port town of Padre Burgos, in the south of Leyte. According to the internet, it’s a perfect place to dive without the tourist prices of destinations like Cebu and Boracay; Padre Burgos is home to a mix of Western tourists, local people, and truck drivers who spend hours in the port waiting to cross to Mindanao. The latter is my long-anticipated travel destination: Mindanao is the second-largest island in the Philippines, also the poorest, and according to many, the most dangerous. Although the vast majority of Mindanao is as safe as the rest of the country, all authorities consistently warn against the west of Mindanao. And this happens to be the region I most want to visit.
The Philippines is an arch-conservative archipelago with an almost exclusively staunch Catholic population. A small minority is still Islamic, the dominant belief before Ferdinand Magellan arrived in the Philippines some five hundred years ago. The remaining Muslims are almost all concentrated in the Bangsamoro Autonomous Region in Muslim Mindanao (BARMM). The horror stories about kidnappings that you’ve likely heard about the Philippines all took place in the waters around this area; on land, the terrorism threat is particularly high, and the countryside is teeming with armed rebels from both the communist New People’s Army (NPA) and the Islamic State-affiliated Abu Sayyaf. The Philippine military has been trying to restore order for years, and it’s now ‘safer’ than ever.
Most people I tell about my plans to travel to Mindanao – and I haven’t even decided to go west yet – warn me with hollow phrases like but there are Muslims there. Until a man on his way to Padre Burgos surprises me with his view of the island: the fears and prejudices of the majority are unfounded, kidnapping has long been a thing of the past, and the local population and even the sultan will welcome me with open arms. You go to Zamboanga City and the rebels will give you free food, he boasts about ‘his friends’. I must admit that the ‘Urkräfte’ within me have long wanted to go in that direction and would go, but now I am willing to admit it openly. I decide once again to ignore travel advice from the Dutch government, one of my favorite pastimes. Sailing with Abu Sayyaf in Zamboanga is still a bit too much for me at the moment, but I dare to visit the ’terrorist stronghold’ of Marawi.
As with most places in this gigantic island nation, it’s quite a drive to Marawi. Unfortunately, the ferry from Padre Burgos to Surigao, a port city in the north of Mindanao, turns out to be only for people with their own vehicle and not for passengers. Due to the bad weather, I abandon my plans to go snorkeling in Leyte in the morning and immediately hitchhike to Lilloan, where a ferry for passengers to Mindanao departs. There’s no schedule, and it’s a three-hour journey, so the sooner I get to the port, the better. At quarter past eleven, I buy a ticket with a student discount for the boat that will depart at half past eleven. As I had discovered from Luzon to Samar, time doesn’t exist in Philippine ports; the ferry only departs around half past two. Once on land, it’s already dark; a big disaster because I definitely want to hitchhike a few hundred kilometers towards Marawi before setting up my tent somewhere.
After a short and frustrating start from the port to Surigao, I walk along the edge of the busy highway past the cars all going my way. Mosques are already blaring along the road, and a group of men in robes who see me with my cardboard sign approach me curiously saying: Hey brother, are you Muslim? As happy as I am with what I see around me, I’m mostly preoccupied with my ridiculous ambition to travel several hundred kilometers in the dark without taking a bus. After a few minutes, a group of pineapple farmers stops to ask where I want to go. To not make it sound too ridiculous, I say I want to go to Butuan, ‘only’ three hours of driving away. Let’s go, they say laughing from behind the window, and I hop in. I haven’t even introduced myself yet when they cut a pineapple for me. When I finish it, I find out I’ve hit the jackpot; after selling pineapples at the market in Surigao for three days, they’re driving straight to Cagayan de Oro tonight, a few hours away from Marawi.
Despite the driver’s limited English, it’s quite cozy aboard the ‘Pineapple Express’: in his own words: My English speak like… tomatoe! Hahaha! Since camping in the middle of the city isn’t safe, I want to camp somewhere before Cagayan de Oro on a beach. That plan seems to fall through due to the exceptionally slow pace at which we’re driving. When the conversation eventually falls silent, it also means I can’t keep the driver awake, and we stop by the roadside for a nap. We don’t last long because we’re immediately attacked by a horde of bloodthirsty mosquitoes. We hit the gas, and we immediately come up with a new plan: the pineapple farmers will camp with me on the beach. That ‘beach’ is just a small patch of sand along the coastal road. At half past two, we park the bus, I set up my tent next to it, and while the sparse traffic passes by now and then, we rest for a few hours.
Of course, we have breakfast in a typical shabby roadside eatery where you can find the cheapest and freshest and most delicious food. At eight in the morning, I’m in Cagayan de Oro. The sun burns fiercely on my neck; there’s no sign of extreme rainfall in Mindanao. Because I absolutely must wear clean clothes the next day in Marawi that cover my lower legs and my Islamic prayer necklace, I walk to a slum by the coast to wash my clothes in the sea. After a small hour, everything is already dry, and I can head to Iligan, a city thirty kilometers away from Marawi.
Just before Iligan, I’m picked up by a group of Muslims who warn me about Marawi: because there are Muslims there. I laugh, but of course, I understand what they mean: in 2017, Marawi served as a stage for battles between the Islamic State (IS) and the Philippine army for five months. The extremists have since fled to the mountains, but the historic city center (nowadays Ground Zero) has been completely destroyed. The local population is displaced and almost seven years later still lives around the ruins. People are startled by my plans to go to Marawi alone tomorrow and ask if I’m not afraid. The answer? Yes, a little bit, of course. But I’m sure tomorrow will be a very pleasant day…