Van theeleuten in Chiayi naar de theevelden in Alishan

Mijn week bij Steve begint bijzonder aangenaam. Samen met de vrijwilliger met wie ik een kamer boven Steve’s ogenschijnlijk klantenloze theewinkel een kamer deel, de zesenveertigjarige Andrew uit Schotland, ga ik ’s ochtends voor een tweede ontbijt. Dat hij een stuk ouder is dan ik maakt van hem een bijzonder aangename gesprekspartner, aangezien hij meer heeft gezien dan ik en niet constant zijn telefoon bekijkt tijdens een gesprek. Hij heeft onlangs zijn kantoorbaan in Londen opgezegd omdat hij het thuiswerken en de erop los chattende collega’s beu is. Als jonge kerel heeft hij ook meerdere jaren door Azië gereisd en heeft uiteindelijk een baantje gevonden in China, waar hij meer dan vijf jaar heeft gewoond en ook de taal heeft geleerd. Vol enthousiasme vertelt hij hoe hij zich twintig jaar geleden met een Hollander vijfenvijftig uur lang in een krakkemikkige bus naar Lhasa, Tibet heeft verstopt. Destijds mochten buitenlanders nog zonder gids door Tibet rondreizen, mits ze niet met de bus arriveerden. Vol interesse luister ik naar zijn verhalen die een beeld van China schetsen waar regels er nauwelijks toe doen, alles mogelijk is en de lokale bevolking vol gretige nieuwsgierigheid naar buitenlanders zit. Op zijn beurt hoort hij mijn verhalen aan over het post-covid China van Xi Jinping, een schril contrast met vroeger.

Om half een rijden we naar Steve’s homestay in wording, op een heuvel aan de oostkant van Chiayi. Bij aankomst worden we begroet door de twee honden die door de nonnen van het nabije klooster verzorgd worden. Ik en de Franse vrijwilligster beginnen op een stuk hout een welkomstbericht te schilderen, elk in onze eigen taal. Andrew – die al goed genoeg met Steve heeft aangepapt om bevorderd te worden tot ‘farm manager’ – doet helemaal niets; des te gezelliger. Ondertussen komt een van de kale nonnen met haar dikke BMW aangereden om een spontaan praatje te maken met haar buurman Steve. Niet lang daarna – voor mijn gevoel zijn we net begonnen – klinkt Steve’s stem achter me om ons te bedanken voor het harde werk en nemen we weer plaats in zijn oude busje.

Steve zou Steve niet zijn als we onderweg niet nog langs allerlei plekken rijden om van alles en nog wat te ondernemen en te bekijken. Als eerste dropt hij ons bij een meertje met een dijk die door het midden naar de andere kant loopt. See you on the other side, 1.5KM, roept hij en rijdt weg. Aan de overkant vindt onder een soort afdak een karaokewedstrijd plaats. Het lijkt alsof er voor het goede doel wordt gezongen; zo nu en dan stapt iemand uit de groepjes sigarettenrokende ouderen naar voren om een briefje geld in een collectedoos te stoppen. Terwijl de zon langzaam ondergaat en een prachtige gloed over het meer, de bomen en de gebouwen van Chiayi in de verte werpt, duikt plotseling een man op in een geel hesje die overal langshopt om mensen foldertjes in te handen te duwen. Hij blijkt een lokale politicus te zijn die met alle macht verkozen probeert te worden om het volk van Chiayi County in Taipei te vertegenwoordigen. Naast me hoor ik dat hij met Andrew in gesprek is geraakt en als hij hoort dat Andrew uit Schotland komt, worden we alle vier op staande voet uitgenodigd voor een whiskyproeverij in zijn huis, vanavond. Gelukkig stroomt de politiek overduidelijk door al zijn aderen; hij komt zijn belofte namelijk niet na en van de beloofde whiskyproeverij komt niets terecht.

De volgende middag werken we slechts vijf minuten; nadat ik het laatste woord op mijn welkomstbord af heb geschilderd bedankt Steve ons voor onze hulp met de boodschap: Let’s go drive around & eat pineapple cake! We rijden naar de rand van Alishan, een bergachtig gebied dat beroemd is vanwege de vele theeplantages. Daar lopen we naar een klein café dat volledig in de stijl van een apotheek is ingericht; op een kartonnen bord staan vier mannen in doktersjas afgebeeld die de ananascake aanprijzen. Ernaast staat groot de naam: Bromelain+. De volgende ochtend vertrekt Andrew en blijven Steve en ik alleen over met de Franse vrijwilligster. Later die middag vertrekken we na twintig minuten stenen sjouwen naar een lokale ‘theetentoonstelling’, volgens Steve een jaarlijkse sensatie in Chiayi. Vier uur lang lopen we van de ene kraam naar de andere om allerlei soorten thee te proeven. Die avond zit ik samen met Steve voor de deur van zijn winkel te praten over zijn favoriete onderwerp: thee, en voorgaande vrijwilligers. Volgens hem is 90% van de workawayers ontzettend meegaand en gemotiveerd, maar is de overige 10%… vreemd! Hij vertelt dat hij al vaak vrijwilligers heeft gehad die naar hem toekomen met het excuus dat hun beste vriend morgen onverwachts naar Taipei komt en dat ze ‘helaas’ moeten gaan. Hij legt ook uit hoe hij omgaat met vrijwilligers met wie het niet botert; door simpelweg rondjes te rijden, plaatsen te bezichtigen en vooral nergens moeilijk over te doen. Ik hoef er niet lang over na te denken waarom we zo weinig hebben gedaan: het ligt allemaal aan het Franse meisje. Kennelijk kon Steve haar ‘backpackers-naïvité’ niet uitstaan, waarmee ik volgens hem het geluk heb om ook niets te hoeven doen. Die avond promoveert hij me dan ook tot de nieuwe ‘farm manager’, een positie waarvan ik nog een paar dagen mag genieten tot ik weer vertrek.

Op woensdagavond wordt ik zoals afgesproken opgehaald door zijn ‘tea farmer friend’ uit Alishan die geen woord Engels spreekt maar wel behoefte heeft aan een goedkope arbeidskracht. Hoewel hij pas drieenveertig is heeft hij al dertig jaar ervaring als theeboer. Anders dan bij Steve, waar nauwelijks gewerkt wordt en je maar èèn maaltijd per dag krijgt, staat me een week te wachten vol fysieke arbeid en heel veel eten. Op donderdag ben ik nog vrij, maar de volgende ochtend beginnen we al om half acht ’s ochtends en ik heb nog geen idee hoelang er per dag gewerkt moet worden. Ik stap bij zijn magere, doorgerookte oudere broer in zijn stokoude rammelbak van een mini-vrachtwagen, waar zoveel gaten in de vloer zitten dat ik moet uitkijken dat mijn telefoon niet op het asfalt onder ons valt. Na twintig minuten laden we ergens zo’n vijfentwintig zware zakken met kunstmest in die we vervolgens verspreiden op de eindeloos grote aantallen theevelden die ze bezitten. Na een paar uur met zware zakken de theehellingen op- en af te hebben gelopen, rijden we weer terug voor een nieuwe lading. Later nog een, en nog een. Pas om half vijf stoppen we om naar huis te rijden, met al onze kleren, haren en oorgangen vol met kunstmest.

Na een welverdiende en grondige douche nemen we – en daarmee bedoel ik de mannen – plaats aan de eettafel, waarna zijn Vietnamese vrouw met een chagrijnige houding alles opruimt. Het is overduidelijk dat haar enige functie bestaat het huishouden regelen en in de keuken staan. Van ook maar enige vorm van communicatie tussen de twee is geen sprake. Steve’s ‘tea farmer friend’ zich totaal niet bewust van de wreedheid hiervan, al komt dat waarschijnlijk vooral omdat hij al sinds zijn twaalfde niets anders kent dan iedere dag keihard werken op de steile theehellingen van Alishan en zich nog nooit heeft kunnen bezighouden met voor ons bekende begrippen als ‘vrouwenemancipatie’. Later die avond val ik, met een klein besef van hoe zwaar het leven van een theeboer is, in een diepe slaap om de volgende ochtend om half zeven weer te beginnen. Ondanks de taalbarriere waren het een geslaagde paar dagen hard werken met uitzicht op de wolkendeken van Alishan. Desondanks ben ik voorlopig wel verzadigd wat betreft thee verbouwen…

From drinking tea in Chiayi to tea farming in Alishan (AI)

My week with Steve starts quite pleasantly. Along with the volunteer with whom I share a room above Steve’s teashop on the edge of town, forty-six-year-old Andrew from Scotland, I go for a second breakfast in the morning. His being significantly older than me makes him a particularly pleasant conversational partner, as he has seen more than I have and does not constantly check his phone during a conversation. He recently quit his office job in London because he’s tired of remote work and colleagues chatting away. As a young lad, he traveled through Asia for several years and eventually found a job in China, where he lived for over five years and also learned the language. He enthusiastically recounts how, twenty years ago, he and a Dutchman hid for fifty-five hours in a rickety bus to Lhasa, Tibet. At that time, foreigners were still allowed to travel freely in Tibet without a guide, as long as they didn’t arrive by bus. I listen with interest to his stories, which paint a picture of China where rules barely matter, anything is possible, and the local population is full of eager curiosity about foreigners. In turn, he listens to my stories about post-COVID China under Xi Jinping, a stark contrast to the past.

At half past twelve, we drive to Steve’s homestay in progress on a hill on the east side of Chiayi. Upon arrival, we are greeted by two dogs cared for by the nuns from the nearby monastery. The French volunteer and I start painting a welcome message on a piece of wood, each in our own language. Andrew, who has already become friendly enough with Steve to be promoted to ‘farm manager,’ does absolutely nothing; all the more enjoyable. Meanwhile, one of the bald nuns arrives in her posh BMW to have a spontaneous chat with her neighbor Steve. Not long after – it feels like we’ve just started – Steve’s voice sounds behind me to thank us for our hard work, and we return to his old van.

Steve wouldn’t be Steve if we didn’t stop at various places on the way to do all sorts of things and see. First, he drops us off at a lake with a dike running through the middle to the other side. See you on the other side, 1.5KM, he shouts and drives away. On the other side, there is a karaoke competition under a sort of canopy. It seems like they’re singing for a good cause; occasionally, someone from the groups of cigarette-smoking elderly steps forward to put some money in a collection box. While the sun slowly sets, casting a beautiful glow over the lake, the trees, and the buildings of Chiayi in the distance, a man in a yellow vest suddenly appears, hopping around to hand out leaflets. He turns out to be a local politician who is trying with all his might to be elected to represent the people of Chiayi County in Taipei. Next to me, I hear that he has struck up a conversation with Andrew, and when he learns that Andrew is from Scotland, all four of us are immediately invited to a whisky tasting at his house tonight. Fortunately, politics clearly flows through all his veins; he does not keep his promise, and the promised whisky tasting comes to nothing.

The next afternoon, we work only for five minutes; after painting the last word on my welcome sign, Steve thanks us for our help with the message: Let’s go drive around & eat pineapple cake! We drive to the edge of Alishan, a mountainous area famous for its many tea plantations. There, we walk to a small cafe decorated entirely in the style of a pharmacy; on a cardboard sign, four men in lab coats are depicted praising the pineapple cake. Next to it is the name: Bromelain+. The next morning, Andrew departs, and Steve and I are left alone with the French volunteer. Later that afternoon, after twenty minutes of carrying stones, we head to a local ’tea exhibition,’ according to Steve an annual sensation in Chiayi. For four hours, we walk from one stall to another to taste various types of tea. That evening, I sit with Steve in front of his shop talking about his favorite subject: tea, and previous volunteers. According to him, 90% of the workawayers are incredibly accommodating and motivated, but the remaining 10%… strange! He tells me that he has often had volunteers come to him with the excuse that their best friend is unexpectedly coming to Taipei tomorrow, and they ‘unfortunately’ have to leave. He also explains how he deals with volunteers he doesn’t get along with; simply by driving around, visiting places, and not making a fuss about anything. I don’t have to think long about why we’ve done so little: it’s all because of the French girl. Apparently, Steve couldn’t stand her ‘backpacker naivety,’ which, according to him, luckily spares me from having to do anything. That evening, he promotes me to the new ‘farm manager,’ a position I get to enjoy for a few more days until I leave.

On Wednesday evening, as agreed, I am picked up by his ’tea farmer friend’ from Alishan who speaks no English but needs an inexpensive laborer. Although he is only forty-three, he has thirty years of experience as a tea farmer. Unlike at Steve’s, where there is hardly any work and you only get one meal a day, I am in for a week of physical labor and a lot of food. On Thursday, I am still free, but the next morning, we start at half past seven, and I have no idea how long we will be working each day. I step into his thin, chain-smoking older brother’s ancient rickety mini-truck, which has so many holes in the floor that I have to be careful not to drop my phone on the asphalt below us. After twenty minutes, we load about twenty-five heavy bags of fertilizer somewhere, which we then spread on the endless numbers of tea fields they own. After a few hours of walking up and down the tea slopes with heavy bags, we drive back for a new load. Later another, and another. It’s only at half past four that we stop to drive home, with all our clothes, hair, and ears covered in fertilizer.

After a well-deserved and thorough shower, we – and by that, I mean the men – sit at the dining table, after which his Vietnamese wife cleans everything up with a grumpy attitude. It is clear that her only function is to manage the household and be in the kitchen. There is no communication between the two. Steve’s ’tea farmer friend’ is completely unaware of the cruelty of this, probably because he has known nothing but hard work on the steep tea slopes of Alishan since he was twelve and has never been able to engage in concepts familiar to us, such as ‘women’s emancipation’. Later that evening, with a slight realization of how tough a tea farmer’s life is, I fall into a deep sleep, only to start again at half-past six the next morning. Despite the language barrier, it was a successful few days of hard work with a view of the cloud cover of Alishan. Nevertheless, I am currently satiated with growing tea…

Geef een reactie