Het is maandagavond en ik ben net een paar terug van mijn uitstapje naar het idyllische Cát Bà Island. De gigantische rondvliegende vlinders hebben weer plaatsgemaakt voor de vele rondrijdende scooters en het geluid van miljoenen krijsende insecten is veranderd in Vietnamezen die met een luide speaker op de fiets rare spullen proberen te verkopen. In het meertje in de stad drijven langs de randen allemaal dode vissen aan het oppervlak, iets dat de mannen die ernaast zitten te vissen kennelijk koud laat. Overal hebben mensen aan de voorkant van hun huis een klein pop-up winkeltje geinstalleerd. Wil je iets kopen, dan komen ze vanuit de woonkamer naar je toe omi je te helpen. Op de markt kan ik niet rechtop lopen omdat de zeilen die tegen de regen zijn opgehangen nog verder naar beneden zijn gedrukt door het afval dat er bovenop is gelegd. Ondanks dat er in deze vieze havenstad maar weinig te doen is, gonst het er van het leven. Wie gillend gek wordt van het steriele en gepolijste straatbeeld in Nederland, vindt in Haiphong zijn heil. Hoewel er nauwelijks westerse toeristen zijn die Haiphong een bezoek gunnen en ik de hele dag door aangesproken wordt, zie je zo nu en dan een gare westerling die besloten heeft om juist in deze stad huur te gaan betalen.
Aan de rand van het centrum loopt Van Cao Street, de straat waar ik tijdelijk neergestreken. Althans, in een klein straatje aan de achterzijde van deze kleurrijke en diverse straat. Op de stoep zijn overal eettentjes met miniscule plastic stoeltjes waar je Vietnamees eten kunt bestellen, iedere veertig meter heeft een van de vele Vietnamese banken zijn kantoor, er zijn Japanse supermarkten, Koreaanse eettenten, een afzichtelijk Starbucks-pand en hippe koffietenten. Overdag zitten bij de ingangen van veel winkels allemaal oude mannen met het woord ‘security’ op hun hemd geschreven te niksen. Maar als de zon onder is en de avondspits voorbij is, openen de ‘clubs’ hun deuren. Het is ook rond deze tijd dat ik op maandagavond, net als de meeste avonden, besluit om een stukje te gaan lopen. Iedere tien meter zitten er vier tot zes opgeschmuckte Vietnamese meiden van een jaar of negentien (of vast ook wel jonger?) met korte rokjes op barkrukken naast elkaar. Als ik langsloop, roepen ze steeds allemaal opnieuw in koor: ‘Heeeeeeelllloooo’. Achter hen staan de met kussens beklede deuren op een uitnodigend kiertje, met een kijkje op een rood of roze belichte bar. Zoals iedere avond zeg ik netjes hallo terug en loop met stevige pas door.
Aan het einde van de straat, vlakbij mijn vaste koffiezaak, besluit ik om naar links af te slaan. Ik kijk zoals altijd vooral naar links en naar rechts in plaats van vooruit. Aan mijn linkerkant zie ik in een klein aangrenzend steegje en nogal slecht belicht ’terras’ waar een stel oude mannen tabakspijp aan het roken is. Een jongen van een jaar of twaalf is er bezig broodjes te maken. Aftans genoeg om te besluiten om hier plaats te nemen dus. Ik krijg al snel de pijp aangeboden en neem een diepe hijs. Mijn hersenen zijn tabak niet meer gewend en voor een kort moment is mijn zicht superscherp. Daarna vraag ik om water en ik kreeg van de gastheer in een wit hemd zonder mouwen wat lauwwarm water in een shotglas. De man naast mij, die net als alle anderen om me heen een grote ketting met een grote versierde munt draagt, roept ‘viskey vietlam’ naar me en giet er een lichtkleurige sterke drank in. Hij blijft lachend in het Vietnamees tegen me praten, dus ik antwoord afwisselend met ‘Holland’, ‘Vietlam good’ of ’24’, hopend dat hij vraagt waar ik vandaan kom of hoe oud ik ben. Dit lijkt niet echt te werken, dus ik pak google translate uit mijn zak en geef hem mijn telefoon. Het eerste dat hij zegt is: ‘Call my hood’. Ah. Duidelijk. Ik heb me per ongeluk met de gangsters van Haiphong ingelaten. Ik antwoordt hem bevestigend, betaal voor de viskey vietlam en besluit door Van Cao Street terug naar huis te lopen.
Op de terugweg loop ik langs de partytent die op de stoep is opgebouwd. Het is overduidelijk een bruiloft en terwijl ik lachend op het bord de woorden ‘Congratulations Marco van Haren & Lao Chao’ lees, wenkt een groep bezopen Vietnamezen vanuit de bruiloft om me uit te nodigen. Uiteraard heb ik wel zin om even te lachen met Nederlanders in Haiphong. De Nederlanders in het groepje vragen me in het Engels waar ik vandaan kom. Ik antwoord dat ik gewoon Nederlands spreek en we beginnen allemaal te lachen. De tafel ligt vol met allerlei lekkernijen en als ik niet een shotje vodka in mijn handen geduwd krijg, moet ik natuurlijk iets nieuws proeven. Nog geen twintig minuten en vijf shotjes later ben ik al dronken, maar bruid en bruidegom heb ik nog niet ontmoet. Een Hollander wijst me aan wie de gelukkige is, dus ik besluit naar hem toe te gaan om hem te feliciteren. Ik tik hem op zijn schouder, hij draait zich om en ik roep met een grijns op mijn gezicht: ‘Ey, gefeliciteerd hé!’ Ook hij is verrast een andere Nederlander in Haiphong te treffen en nadat we samen wat vlugge vergelijkingen tussen Vietnam en Nederland maken, dompel ik me weer onder in de flora en de fauna van de bruiloft. Ik pap aan met een oudere man die als het goed is de bruidsvader is, ook al heb ik ook ergens vernomen dat dat misschien toch niet het geval is. Na slechts een kleine anderhalf uur (ofzo) wordt ik gestrikt om de karaoke over te nemen. Ik ben allang niet meer in de positie om te weten dat mijn zangkunsten niet bepaald goed zijn, dus ik ga er natuurlijk vol voor. De man die me de microfoon geeft zet Creep van Radiohead voor me op. Schreeuwend en volledig uit de maat schreeuw ik door Van Cao Street: ‘What am I doing here?’ Juist. Niet veel later zwieber ik over de stoep terug naar mijn verblijf, kom succesvol aan in de slaapzaal op de derde verdieping en ontmoet daar voor het eerst de nieuwe vrijwilliger, een Italiaanse. Ik brabbel straalbezopen in het Italiaans met haar en even later sluit ik mijn ogen, maar REM-slaap kan ik die nacht wel vergeten.
Gangsters, prostitution & karaoke in Haiphong city (AI)
It’s Monday evening, and I’ve just returned from my trip to the idyllic Cát Bà Island. The giant butterflies that were fluttering around have now been replaced by countless scooters, and the sounds of millions of chirping insects have turned into Vietnamese people trying to sell strange items with loudspeakers attached to their bicycles. In the city’s lake, dead fish float along the edges, seemingly unnoticed by the men fishing nearby. People have set up small pop-up shops in front of their houses, and if you want to buy something, they come out from their living rooms to assist you. The market is so crowded that I can’t walk upright because the tarps hung to shield against the rain are pressed down further by the garbage piled on top of them. Despite the limited attractions in this dirty port city, it buzzes with life. For those who find the sterile and polished streets of the Netherlands maddening, Haiphong offers solace. Although few Western tourists choose to visit Haiphong, and I am approached all day long, occasionally, you’ll see a quirky Westerner who has decided to rent in this city.
Van Cao Street runs along the edge of the center, where I have temporarily settled, at least in a small alley at the back of this colorful and diverse street. There are eateries with tiny plastic chairs everywhere on the sidewalk where you can order Vietnamese food. Every forty meters, one of the many Vietnamese banks has its office, and there are Japanese supermarkets, Korean restaurants, an unsightly Starbucks building, and trendy coffee shops. During the day, old men labeled ‘security’ on their shirts are found at the entrances of many shops, idling. However, when the sun sets and the evening rush hour is over, the ‘clubs’ open their doors. It is around this time, on Monday evening, like most evenings, that I decide to take a walk. Every ten meters, there are four to six adorned Vietnamese girls around the age of nineteen (or possibly younger?) sitting on bar stools. As I walk by, they all shout in unison, ‘Heeeeeeelllloooo.’ Behind them, the cushioned doors are slightly ajar, offering a glimpse of a red or pink illuminated bar. As I do every night, I politely say hello and walk briskly past.
At the end of the street, near my regular coffee shop, I decide to turn left. As usual, I focus more on looking left and right than straight ahead. On my left, in a small adjacent alley poorly lit, I see a ’terrace’ where a group of old men is smoking a tobacco pipe. A boy around twelve is busy making sandwiches. Seedy enough to decide to sit here. I am soon offered the pipe and take a deep drag. My brain, unaccustomed to tobacco, experiences a brief moment of heightened clarity. Afterward, I ask for water, and the host, wearing a sleeveless white shirt, hands me lukewarm water in a shot glass. The man next to me, like everyone else around me, wearing a large chain with a decorated coin, shouts ‘viskey vietlam’ to me and pours a light-colored strong drink. He continues to speak to me in Vietnamese with a smile, so I respond alternately with ‘Holland,’ ‘Vietlam good,’ or ’24,’ hoping he will ask where I am from or how old I am. This doesn’t seem to work, so I pull out Google Translate from my pocket and hand him my phone. The first thing he says is, ‘Call my hood.’ Ah. Clear. I have accidentally gotten involved with the gangsters of Haiphong. I confirm, pay for the viskey vietlam, and decide to walk back home through Van Cao Street.
On the way back, I pass the tent set up on the sidewalk. It is clearly a wedding, and as I laugh while reading the words ‘Congratulations Marco van Haren & Lao Chao’ on the sign, a group of drunk Vietnamese people waves to invite me. Of course, I am keen to have a laugh with fellow Dutchies in Haiphong. The Dutch people in the group ask me in English where I am from. I reply that I speak Dutch, and we all start laughing. The table is full of various goodies, and if I don’t get handed a shot of vodka, I must, of course, try something new. Less than twenty minutes and five shots later, I am already drunk, but I haven’t met the bride and groom yet. A Dutchman points out who the lucky couple is, so I decide to go congratulate him. I tap him on the shoulder, he turns around, and with a grin on my face, I shout, ‘Hey, congratulations!’ He, too, is surprised to encounter another Dutchman in Haiphong, and after making some quick comparisons between Vietnam and the Netherlands, I immerse myself in the flora and fauna of the wedding. I strike up a conversation with an older man who is supposed to be the bride’s father, although I have also heard somewhere that perhaps that is not the case. After only about an hour and a half (or so), I am roped into taking over the karaoke. I am no longer in a position to realize that my singing skills are not particularly good, so I go for it, of course. The man handing me the microphone puts on Radiohead’s “Creep” for me. Screaming and completely out of tune, I walk down Van Cao Street, shouting, ‘What am I doing here?’ Exactly. Not much later, I stagger over the sidewalk back to my accommodation, successfully reach the dorm on the third floor, and meet the new volunteer, an Italian. I drunkenly babble in Italian with her, and shortly afterward, I close my eyes, but I can forget about REM sleep that night.
🤣🤣je hebt allemaal weer prachtig verteld
Haiphong , de enige stad in Vietnam waar ik heel hard gelopen heb om in elkaar geslagen te worden toen de masseuse ondanks mijn advies: no nookie nookie binnen no time mijn kruis attakkeerde. Ik liep weg zonder te betalen wat haar pumps geen goed idee vonden. En de volgende dag door Russische matrozen in een hoek gedreven omdat ze seksuele diensten van me eisten. Het hoogtepunt was de passerende trein en de Bia Hois. Veel plezier verder
Hahaha Jan-Herman, wat een verhaal! Ik had al zo’n vermoeden dat een massage hier op meer zou uitlopen dan waar je voor komt…
Ben benieuwd naar jouw blog Jan-Herman 😉
Echt geweldig man, ik lees het elke dag en ik geniet ervan. Ga zo door! 😁
Dus je bent niet achter de Vietnamese ronny en christendom aan gegaan of is dat op http://www.darkAcidLenfromNL.info