Pù Mát: een simpel bestaan aan de rand van de jungle

Om half zes in de ochtend kraait de haan het hele dorp wakker en alle waterbuffalo’s in de buurt beginnen te loeien. Ik open mijn ogen en kijk rond in de slaapkamer van de gastheer, die om een onduidelijke reden de nacht in een openluchtbed heeft verbracht. Vy, de vrouw die me de dag ervoor geholpen heeft, had me de avond ervoor beloofd dat ik in de ochtend bij haar langs mocht komen om eindelijk informatie te kunnen krijgen over the trail, een concept dat ik door alle onduidelijkheid en halfslachtige antwoorden steeds liever wil meemaken, tot het obsessieve aan toe. Daar aangekomen lijkt het plotseling weer alsof ik toch wel toestemming nodig heb, maar na nog een paar honderd keer navragen blijkt dat ze gewoon bang is dat ik verdwaal omdat het park geen service is maar gewoon heel erg veel bomen en bladeren. Na een bezoekje aan het stadje aan de grote weg voor pho, fruit en benzine vertrek ik in richting van de waterval, waar the trail schijnt te beginnen.

Dit keer neem ik rustig de tijd om het landschap om me heen te bekijken. In de theevelden loopt in de verte af en toe een boer, ik groet herhaaldelijk de arbeiders die bezig zijn de verharde weg aan te leggen en laat de vrachtwagens met stenen netjes langs om niet in hun stofwolk te hoeven blijven rijden. In het dorp lopen twee nonnen met een Vietnamees hoedje rustig naar de ochtendmis. Buiten het dorp is men druk bezig een brug aan te leggen over een beekje, dus al het verkeer moet tijdelijk door de beek heen. In het volgende dal besluit ik de scooter te parkeren om een nogal primitief boerendorp aan de overkant van een beekje in te lopen. Een oud vrouwtje waggelt met gebogen rug en blote voeten langs het water. Ik kom het dorp in en alle honden beginnen te blaffen, dorpelingen kijken me star aan vanuit hun veranda’s en af en toe rent een van de jonge kinderen vlug langs en verdwijnt om een hoek. De fotocamera die om mijn nek hangt en mijn rugzak maken dat ik me een soort indringer voel. Naast het geluid van de wegwerkzaamheden niet heel veel verderop bewijst ook mijn aanwezigheid dat de simpele manier van leven hier langzaam aan een einde komt, of de dorpelingen zich er nu bewust van zijn of niet. You can’t stop what’s coming, denk ik dan maar.

Als ik bij de waterval aankom is het dan eindelijk tijd om mijn obsessie onder ogen te zien. De trappen waarvan me beloofd was dat ze het beginpunt zijn, blijken simpelweg de route naar een iets verhoogd uitzichspunt om naar de waterval te staren. Na een frustrerend whatsappgesprek over het startpunt dat uiteraard op niets uitloopt, ga ik zelf maar op bezoek. En plotseling, ongeveer honderd meter terug, zie ik in mijn ooghoek plotseling een smal pad omhooglopen. Ik maak een foto, stuur hem op en een klein moment later komt het antwoord waar ik al bijna een etmaal naar op zoek ben: Yes! Have a nice adventure. En dat werd het ook. Na een klim van ongeveer twee minuten kom ik aan bij een zendmast en ik ben al volledig doordrenkt met zweet. Overal suizen muggen en andere insecten en het oerwoud krijst van al het helse, exotische verval om me heen. Af en toe lijkt het pad te eindigen, maar een liggende boomstronk of wat bosjes verder kan ik mijn weg naar boven toch vervolgen. Het wordt steeds duidelijker dat dit op den duur niet gaat werken, maar toegeven wil ik het nog niet. Ik stuit op een nieuw pad en sla linksaf in richting van de waterval. Het oorverdovende gesuis van het woud geeft bijna de illusie dat er ergens vlakbij een boom omgezaagd wordt. Aan de andere kant van de waterval vind ik de overblijfselen van een kampvuurtje en opnieuw begint het oerwoud weer te krijsen. Ik ben inmiddels al bijna anderhalf uur in de rimboe en ik erken mijn verlies. Ik heb er schoon genoeg van en daal weer af om onder de waterval de spinnenwebben uit mijn kleren en bril te wassen.

Enigzins veslagen loop ik terug naar mijn scooter waar een tankstationmedewerkster van Petrolimex me enthousiast groet. Ik herken haar pas als ze me een foto van ons samen laat zien; ze blijkt een van de dansende Tày-vrouwtjes van de vorige avond te zijn. Ons ‘gesprek’ loopt op niets uit en ik vervolg mijn weg terug naar het dorp. Vanuit een kapperszaak waar ook loeiharde karaoke vandaan komt wordt naar me gezwaaid en ik besluit het te wagen om mijn haar te laten knippen. Een soldaat zit nog in de stoel en ik krijg wat chips en een drankje voor tijdens het wachten. Ik leg uit wat ik wil hebben en twintig minuten later reken ik nul Vietnamese dong af en vervolg mijn weg dieper de vallei in. Ik hobbel rustig over het weggetje en plotseling komt er weer eens een peloton van het leger langsgelopen. In drie groepen van acht marcheren de soldaten met een afbeelding van een tank op een groot stuk karton in de hand door het prachtige boerenlandschap. Het aantal pixels is met twee handen te tellen. Lachend rijd ik de berm in en de soldaten roepen in koor ‘Heeellooo’ naar me en maken een peace-teken met hun vingers. Nog geen tien meter verder laat een koe midden op de weg een dikke flats schijt op het asfalt vallen.

Een paar bergen en rijstvelden verder wordt ik in een dorp dat bestempeld is als frontier area uitgenodigd om volleybal te komen spelen op een pleintje. Een oude, sigaretten-rokende man op een bankje die de trainer lijkt te zijn, pakt me bij mijn arm, zet me naast hem neer en drukt een fles ijsthee in mijn handen en roept van alles naar me in het Vietnamees. Iedere keer als een van de jongens naar me toe komt en ‘volleybal’ zegt, wil ik opstaan en trekt hij me agressief weer terug op mijn plek. Er gebeuren wat rare fratsen met mijn camera en even later gaan we op bizarre wijze op de grond zitten en wil hij met luid gelach iets pijnlijks met mijn enkel doen. Ik roep verontwaardigd ‘NO!’, waarop een andere dikke man me adviseert om weg te gaan, een advies waar ik niet de geringste moeite mee heb.

Niet veel later zie ik achter me gifzwarte regenwolken ontstaan en ik besluit via een andere route terug te rijden naar mijn homestay. Het slechte asfalt maakt al snel plaats voor een hobbelige zandweg met overal kuilen en losliggende stenen en uiteraard begint het ook nog eens keihard te regenen. Iedere vijf minuten valt de motor weer uit en moet ik herstarten, maar na een klein uur kom ik terug op de verharde weg en stopt het weer met regenen. In mijn homestay word ik enthousiast welkom geheten door de gastvrouw, het tiktok-kindje en het Petrolimex-vrouwtje. Nadat we met zijn allen in kleermakerszit op een matje op de grond hebben gegeten, besluit ik dat te doen waar ik al bijna twee dagen naar smacht: ik trek me boven terug, klap mijn nieuwe laptop open en begin in alle rust mijn reisblog te tikken.

Het is al donker en ik heb net vijf minuten geleden op publiceren geklikt als de gastheer die de hele avond van huis was, plotseling beschonken en in legeruniform voor mijn neus staat. Hij wijst naar mijn laptop en gebaart dat ik nu mee naar beneden moet komen. Nadat hij trots zijn eigen laptop laat zien en me twee klappers met geheime documenten van de politie in het Vietnamees laat lezen, eist hij plotseling geld om bier voor ons te kunnen kopen. Ik heb daar totaal geen zin in en leg hem met een lachende zucht uit dat het al laat is en dat ik nu echt wil gaan slapen. Hij blijft aandringen en wanneer ik aanstalten maak om naar boven te gaan, pakt hij mijn arm vast en smeekt om ‘een biertje’ met me te kunnen drinken. Ik kijk hem even diep in zijn melancholische ogen en zie dat hij niets liever wil dan met zijn bijzondere gast dat te doen wat hij het liefst doet als tijdverdrijf. Met het briefje van vijftigduizend dat ik hem geef lijkt hij ook niet tevreden. Hij gebaart dat dat maar goed is voor een blikje. Even later verdwijnt hij alsnog met het geld op zijn motorbike in het donker en nog geen minuut later keert hij terug met maar liefst vier blikjes. Godverdomme, denk ik. Op zijn laptop zet hij 11 hours of Vietnamese folk songs with nature (4K) aan en kijken we op mijn laptop naar wat van mijn foto’s. Om de minuut proosten we weer en vlak voordat ik mijn blikje eindelijk op heb, heeft hij via google translate nog een lieve boodschap voor me: i love you very much. We omhelzen elkaar en ik ga uitgeput op mijn matje liggen.

Pù Mát: a simple life on the edge of the jungle (AI)

At half past five in the morning, the rooster crows, waking up the entire village, and all the water buffaloes in the vicinity start bellowing. I open my eyes and glance around the host’s bedroom, where, for some unclear reason, he spent the night on an outdoor bed. Vy, the woman who assisted me the day before, had promised the previous evening that I could come to her in the morning to finally get information about the trail. This concept, due to all the confusion and half-hearted answers, had become something I increasingly desired, almost obsessively. Upon arrival, it suddenly seems like I need permission again. After countless inquiries, it turns out she is just concerned I might get lost because the park is not a service but simply a lot of trees and leaves. After a visit to the town on the main road for pho, fruit, and gasoline, I head towards the waterfall, where the trail supposedly begins.

This time, I take my time to appreciate the landscape around me. In the tea fields, a farmer occasionally walks in the distance. I repeatedly greet the workers busy constructing the paved road and let the trucks with stones pass to avoid riding in their dust cloud. In the village, two nuns with Vietnamese hats walk calmly to the morning mass. Beyond the village, people are busy building a bridge over a stream, forcing all traffic to pass through the stream temporarily. In the next valley, I decide to park the scooter and walk into a rather primitive farming village on the other side of a small stream. An old lady shuffles along the water with a bent back and bare feet. As I enter the village, all the dogs start barking, villagers stare at me from their porches, and occasionally, one of the young children runs quickly past and disappears around a corner. With the camera around my neck and my backpack, I feel like an intruder. Besides the sound of roadworks not far away, my presence also indicates that the simple way of life here is slowly coming to an end, whether the villagers are aware of it or not. You can’t stop what’s coming, I think.

When I reach the waterfall, it’s finally time to face my obsession. The stairs promised to be the starting point turn out to be simply the route to a slightly elevated viewpoint to gaze at the waterfall. After a frustrating WhatsApp conversation about the starting point that leads nowhere, I decide to go on my own. And suddenly, about a hundred meters back, I see a narrow path going up in my peripheral vision. I take a photo, send it, and a short while later, the answer I’ve been searching for almost a day arrives: Yes! Have a nice adventure. And so it was. After a climb of about two minutes, I reach a radio tower, completely drenched in sweat. Mosquitoes and other insects buzz around, and the jungle shrieks with all its hellish, exotic decay. Occasionally, the path seems to end, but I can continue upwards after finding a fallen tree trunk or some bushes. It becomes increasingly clear that this won’t work in the long run, but I’m not ready to give up. I come across a new path, turn left towards the waterfall, and the deafening roar of the forest almost gives the illusion that a tree is being cut down nearby. On the other side of the waterfall, I find the remnants of a campfire, and once again, the jungle starts screaming. I’ve been in the jungle for almost an hour and a half, and I admit defeat. I’m fed up, so I descend to wash the spiderwebs out of my clothes and glasses under the waterfall.

Somewhat defeated, I walk back to my scooter, where a Petrolimex gas station attendant greets me enthusiastically. I recognize her only when she shows me a photo of us together; turns out, she is one of the dancing Tày ladies from the previous evening. Our ‘conversation’ leads to nothing, and I continue my way back to the village. From a barbershop where loud karaoke is coming from, people wave at me, and I decide to take a chance and get my hair cut. A soldier is still in the chair, and I’m given some chips and a drink while waiting. I explain what I want, and twenty minutes later, I pay zero Vietnamese dong and continue my journey deeper into the valley. I calmly ride along the road, and suddenly, a platoon of the army marches by again. In three groups of eight, the soldiers, each holding a large piece of cardboard with an image of a tank, march through the beautiful farmland. The number of pixels is countable on two hands. Laughing, I drive into the grass, and the soldiers shout ‘Heeellooo’ to me in unison, making a peace sign with their fingers. Not ten meters further, a cow in the middle of the road drops a thick pile of dung on the asphalt.

A few mountains and rice fields later, I am invited to play volleyball in a village designated as a frontier area. An old man, smoking a cigarette on a bench, who seems to be the coach, grabs my arm, sits me next to him, hands me a bottle of iced tea, and shouts various things at me in Vietnamese. Every time one of the boys comes up to me and says ‘volleyball,’ I try to get up, and he aggressively pulls me back to my place. Strange things happen with my camera, and shortly afterward, we somehow sit on the ground in a bizarre way, and he wants to do something painful with my ankle, causing loud laughter. I protest with a firm ‘NO!,’ and another chubby man advises me to leave, advice I have no trouble following.

Not much later, I see behind me the formation of jet-black rain clouds, and I decide to ride back to my homestay via a different route. The bad asphalt quickly turns into a bumpy dirt road with potholes and loose stones everywhere, and of course, it starts pouring rain. The motor cuts out every five minutes, and I have to restart, but after about an hour, I reach the paved road again, and the rain stops. In my homestay, I am warmly welcomed by the hostess, the TikTok kid, and the Petrolimex lady. After we all eat sitting cross-legged on a mat on the floor, I decide to do what I’ve been yearning for almost two days: I retreat upstairs, open my new laptop, and start typing my travel blog in peace.

It’s already dark, and I clicked ‘publish’ just five minutes ago when the host, who was away the entire evening, suddenly appears in front of me, drunk and in military uniform. He points to my laptop, gesturing for me to come downstairs. After proudly showing his own laptop and making me read two folders of secret police documents in Vietnamese, he suddenly demands money to buy beer for us. I have no interest in that and explain to him with a laughing sigh that it’s late, and I really want to go to sleep now. He insists, and when I start to go upstairs, he grabs my arm and begs to have ‘a beer’ with me. I look deep into his melancholic eyes for a moment and see that he wants nothing more than to do with his special guest what he enjoys doing most as a pastime. With the fifty-thousand dong note I give him, he doesn’t seem satisfied. He gestures that it’s only good for a can. A little later, he disappears into the darkness on his motorbike with the money, and not a minute later, he returns with no less than four cans. Damn it, I think. On his laptop, he plays 11 hours of Vietnamese folk songs with nature (4K), and we watch some of my photos on my laptop. We toast every minute, and just before I finally finish my can, he has one more sweet message for me via Google Translate: i love you very much. We embrace, and I lie down exhausted on my mat.

2 gedachten over “Pù Mát: een simpel bestaan aan de rand van de jungle”

Geef een reactie