Van Moc Chau naar het wolkendak van Ta Xua

Men zou het door het vele stadsverkeer misschien niet verwachten, maar Hanoi heeft zelfs een eigen metrolijn om het reisgemak van haar inwoners te vergroten. Het beste aan de metro is dat hij precies op het punt eindigt waar ik de stad uit wil liften. Zo gezegd, zo gedaan. Mijn vertrek bij Jonathan probeer ik niet te haasten; ondanks de tweehonderd kilometer die ik voor het donker afgelegd wil hebben ga ik pas tegen elf uur de deur uit. Zelfs aan de rand van Hanoi, waar het wemelt met bussen naar omliggende voorsteden, hoef ik mijn bord met xin di nho niet langer dan een paar minuten omhoog te houden. Ik vertel de vrolijke man die me meeneemt waar ik vandaag naartoe ga: Moc Chau, het voormalige hart van de opiumproductie in Zuid-Oost Azië.

In dit heuvelachtige gebied niet ver van Hanoi en vlakbij de grens met Laos bloeiden vroeger velden vol met de beruchte papaverplant. Voor de lokale bevolking was dit jarenlang de voornaamste bron van inkomsten, maar in het afgelopen decennium heeft de overheid het toerisme in de regio sterk ontwikkeld en de boeren legale zaden gegeven. Inmiddels groeit er op de heuvels voornamelijk thee en in de supermarkten door heel Vietnam ligt de beroemde Moc Chau-melk in de schappen. Het gebrek aan opium mag de pret niet drukken en ik ga er alsnog naartoe.

Niet ver van Hanoi stap ik in bij een getrouwd stel van mijn eigen leeftijd. Als de chauffeur – net als ik vierentwintig jaar – hoort dat ik niet alleen ongetrouwd ben, maar ook nog eens geen bus neem naar Moc Chau is hij compleet in shock. In Vietnam is namelijk niet iedereen zo aardig als in Nederland. Even later bewijst hij echter het tegendeel en nodigt me uit voor de lunch in Hoa Binh, onder voorwaarde dat ik na afloop met hem en zijn mercedes op de foto ga. Nadat onze wegen scheiden duurt het niet lang tot een vrachtwagen voor me stopt om me met een directe verbinding in Moc Chau City af te zetten.

Het is nog ongeveer tien kilometer naar het dorpje waar ik een homestay heb gevonden. Met tweehonderd kilometer achter de rug een peulenschil dus. Een vrouw van een jaar of dertig stopt met het haar kleine scooter om te vragen waar ik naartoe ga. Ik leg haar uit dat ik alleen een stukje mee wil rijden en dat ik geen gratis taxiservice van haar vraag. Ze blijft echter naar een adres vragen en nadat ik het haar aarzelend laat zien, legt ze me uit dat ik daar niet kan komen omdat het niet dichtbij is. Daarbij is het wegdek niet goed. Dat heb ik allemaal al eerder gehoord, en dat ik net helemaal vanuit Hanoi hier ben gekomen lijkt ze niet te horen. In plaats daarvan neemt ze me mee naar huis, waar ik op de veranda mag wachten op een vriend van haar die toevallig dezelfde kant op moet. Deze laat echter op zich wachten, dus ik krijg een rondleiding door de moestuin, de kippenstal en het huis. Of ik ooit een theeheuvel heb gezien, vraagt ze na een tijdje. Prompt rijden we naar een nabije theeheuvel, om vervolgens na twee minuten weer terug te keren. Het is niet moeilijk om een zwak te ontwikkelen voor deze enorm lieve vrouw en als ze me uitnodigt voor het avondeten accepteer ik dan ook met het grootste plezier. Na het eten brengt ze me samen met haar man in een geleende auto naar mijn homestay. Ondanks haar grote onbegrip voor waar ik mee bezig ben, lijkt ze me te mogen en vraagt of ik na mijn terugkomst in Vietnam engelse les wil geven aan haar jongste zoon.

De volgende ochtend lift ik vlug naar de bank en even verderop houd ik mijn bord weer omhoog om verder te liften naar Ta Xua, een nationaal park een halve dag liften verderop. En plotseling stopt hetzelfde vrouwtje weer: You again?! Ze wil weten hoe ik hier zo snel gekomen ben. Xin di nho, zeg ik. Duidelijk onder de indruk geeft ze me een hand en ik spring achterop. Ze vertelt dat het door de wolken in Ta Xua net lijkt alsof je in de hemel bent. Als ik zeg dat er dan vast ook heel veel engelen wonen lijkt ze eindelijk door te hebben dat ik inderdaad knettergek ben en daarom wel degelijk in één middag naar Ta Xua kan liften. En inderdaad, nog diezelfde avond val ik in slaap onder het linnen beddengoed van een in de wolken gelegen homestay in Ta Xua.

’s Ochtends om zes uur loop ik al de deur uit, de bergen in. De voorgaande avond had de host foto’s laten zien van het betoverende oerbos waarvan nog een klein beetje over is. Een uitstekende kans om de paddo’s die ik in Hanoi van de mysterieuze ‘Scooba Steve’ heb gekocht te nuttigen. Na een flinke klim begin ik midden in het bos te eten en strijk neer onder een boom. Na twee uur in stilte half wachtend, half trippend onder de prachtige met mos begroeide bomen zitten geef ik het toch maar op en besluit ik maar weer terug te lopen. Hetzelfde ‘pad’ kan ik niet meer vinden, dus er zit niets anders op dan met het blauwe bolletje van mijn GPS lang genoeg in de juiste richting te lopen.

De volgende ochtend is het verkeer nogal schaars en de paar motorbikes die langsrijden zijn bepakt met meerdere mensen. Na maar liefst twintig minuten pikt een grote vrachtwagen me gelukkig op. In slakkentempo kruipen we door de wolken heen de berg op; na een uur zijn we misschien tien kilometer opgeschoten. Lekker zit ik in ieder geval wel. De chauffeur moet zich concentreren om niet in de afgrond te vallen terwijl ik in alle rust naar buiten kijk. Een man langs de weg zwaait zijn hand naar beneden, de vrachtwagen stopt en hij stapt in. Plotseling ben ik niet meer de enige in Vietnam die graag lift. Alledrie moeten we hard lachen en roepen: Xin di nho, xin di nho, xin di nho!

Aangekomen in mijn homestay informeer ik de host over mijn plannen: de nabije berg van bijna drieduizend meter beklimmen en op dezelfde dag ook weer terug naar beneden komen. Een gids hoef ik niet, wel iemand die me nog voor het ochtendgloren naar de start van de wandeling brengt. Ook verpakt hij wat rijst en vlees in bananenbladeren om mee te nemen. Ik begin de wandeling midden in een miezerige regenwolk; het pad is duidelijk maar modderig. Geregeld splitst de weg in verschillende richtingen, maar door zowel mijn eigen gezonde verstand als het achtergelaten plastic te volgen is het gemakkelijk navigeren. Ik lijk helemaal alleen te zijn op de mistige berg, totdat er tussen de wolken plots een schommel en vervolgens een trekkershut opdoemt. In een van de hutten tref ik een Amerikaan en drie Vietnamese vrouwen die druk aan het zwetsen zijn in het Vietnamees. Het zal de lezer niet verbazen dat ze me uitnodigen om mee te eten. Een uur later vervolg ik – voldaan van het lekkere eten en menselijke contact – mijn weg naar de top. Daar aangekomen zie ik niets anders dan wolken, in de verte klinkt af en toe een koe-bel. Teleurgesteld over het gebrek aan uitzicht ben ik totaal niet. Een gevoel van overwinning en extase maakt zich van me meester en ik schreeuw het uit van doldwaas geluk.

From Moc Chau to heavenly Ta Xua (AI)

One might not expect it due to the heavy city traffic, but Hanoi even has its own metro line to enhance the convenience of its residents. The best part is that it ends exactly where I want to leave the city. So, as they say, so be it. I try not to rush my departure from Jonathan’s place; despite wanting to cover two hundred kilometers before dark, I only leave around eleven o’clock. Even at the outskirts of Hanoi, where buses to surrounding suburbs are abundant, I don’t have to hold up my “xin di nho” sign for more than a few minutes. I tell the cheerful man who picks me up where I’m heading today: Moc Chau, the former heart of opium production in Southeast Asia.

In this hilly area not far from Hanoi and near the border with Laos, fields of the infamous poppy plant once flourished. For the local population, this was the main source of income for years, but in the past decade, the government has developed tourism in the region and provided farmers with legal seeds. Nowadays, tea mainly grows on the hills, and the famous Moc Chau milk is available in supermarkets throughout Vietnam. The lack of opium doesn’t dampen my spirits, and I head there anyway.

Not far from Hanoi, I hitch a ride with a married couple of my own age. When the driver, also twenty-four like me, hears that I’m not only unmarried but also not taking a bus to Moc Chau, he is completely shocked. In Vietnam, not everyone is as kind as in the Netherlands. However, he later proves otherwise and invites me to lunch in Hoa Binh, on the condition that I take a photo with him and his Mercedes afterward. After our paths diverge, it doesn’t take long for a truck to stop and give me a direct ride to Moc Chau City.

It’s about ten kilometers to the village where I found a homestay. With two hundred kilometers behind me, it’s a breeze. A woman around thirty years old stops with her small scooter to ask where I’m heading. I explain that I just want to ride a bit and that I’m not asking for a free taxi service. However, she keeps asking for an address, and after hesitantly showing it to her, she explains that I can’t get there because it’s not nearby, and the road is not in good condition. I’ve heard all of this before, and the fact that I’ve just come all the way from Hanoi seems to escape her. Instead, she takes me home, where I wait on the porch for a friend of hers who happens to be going in the same direction. However, he takes a while, so she gives me a tour of the vegetable garden, chicken coop, and the house. After a while, she asks if I’ve ever seen a tea hill. Promptly, we drive to a nearby tea hill, only to return after two minutes. It’s not difficult to develop a soft spot for this incredibly kind woman, and when she invites me for dinner, I accept with great pleasure. After dinner, she and her husband drive me in a borrowed car to my homestay. Despite her profound misunderstanding of what I’m doing, she seems to like me and asks if I would teach English to her youngest son upon my return to Vietnam.

The next morning, I quickly hitch a ride to the bank, and a little further down the road, I raise my sign again to continue hitchhiking to Ta Xua, a national park half a day away. And suddenly, the same lady stops again: “You again?!” She wants to know how I got here so quickly. “Xin di nho,” I say. Clearly impressed, she shakes my hand, and I hop on the back. She tells me that in Ta Xua, it looks like you’re in heaven because of the clouds. When I say that there must be a lot of angels living there, she finally seems to realize that I am indeed a bit crazy and can hitchhike to Ta Xua in one afternoon. And indeed, that same evening, I fall asleep under the linen bedding of a homestay in Ta Xua, perched in the clouds.

In the morning at six o’clock, I’m already out the door, heading into the mountains. The previous evening, the host showed pictures of the enchanting primeval forest, of which a small part still remains. An excellent opportunity to consume the mushrooms I bought in Hanoi from the mysterious ‘Scooba Steve.’ After a steep climb, I start eating in the middle of the forest and settle under a tree. After two hours of sitting in silence, half waiting, half tripping under the beautifully moss-covered trees, I give up and decide to walk back. I can’t find the same ‘path’ again, so there’s nothing left but to walk in the right direction long enough with the blue dot on my GPS.

The next morning, traffic is rather sparse, and the few motorbikes passing by are packed with several people. After a whopping twenty minutes, a large truck fortunately picks me up. We crawl up the mountain through the clouds at a snail’s pace; after an hour, we might have covered ten kilometers. At least I’m comfortable. The driver has to concentrate not to fall off the cliff while I look outside in peace. A man by the road waves his hand down, the truck stops, and he gets in. Suddenly, I’m not the only one in Vietnam who likes to hitchhike. All three of us laugh and shout: “Xin di nho, xin di nho, xin di nho!”

Arriving at my homestay, I inform the host about my plans: climbing the nearby mountain of almost three thousand meters and coming back down on the same day. I don’t need a guide, just someone to take me to the start of the hike before dawn. He also packs some rice and meat in banana leaves for me to take along. I start the hike in the middle of a drizzly rain cloud; the path is clear but muddy. The road often splits in different directions, but by following both my common sense and the discarded plastic, navigation is easy. I seem to be completely alone on the misty mountain until a swing and then a cabin appear between the clouds. In one of the cabins, I find an American and three Vietnamese women who are chatting vigorously in Vietnamese. It will not surprise the reader that they invite me to join them for a meal. An hour later, satisfied from the delicious food and human contact, I continue my way to the top. Upon arrival, I see nothing but clouds, and in the distance, a cowbell occasionally rings. Disappointed by the lack of a view, I am not at all discouraged. A sense of victory and ecstasy takes hold of me, and I shout out in sheer joy.

1 gedachte over “Van Moc Chau naar het wolkendak van Ta Xua”

  1. Dag Lennart, wat leuk dat je een blog bijhoudt van jouw reis. En je kunt ook nog eens heel goed schrijven! Zo nu en dan zal ik hier dus even komen kijken om zo iets mee te krijgen van je avonturen.
    Zo bijzonder om te lezen hoeveel behulpzame mensen je steeds ontmoet, mede dankzij hen kom jij op de meest bijzondere plaatsen. Je eigen benen brengen je vervolgens nog verder, zoals de prachtige wandeling die je nu gemaakt hebt. Geniet ervan en vergeet niet om ook goed op jezelf te passen, want iedereen hier in Nederland ziet jou natuurlijk straks weer graag heelhuids en vol goede verhalen terug.

Geef een reactie